C-661/22 Bruc Bond

Contentverzamelaar

C-661/22 Bruc Bond

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    13 december 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    29 januari 2023

Trefwoorden: betalingsdiensten, elektronisch geld, geldmiddelen

Onderwerp:

•            Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt

•            Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld

•            Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt

Feiten:

Lietuvos bankas heeft bij besluit de vergunning van Bruc Bond (verzoekende partij) als betalingsinstelling ingetrokken, op grond waarvan Bruc Bond de betalingsdiensten bedoeld in artikel 5, leden 3 en 6, van de wet inzake betalingen mocht verrichten, daar de verzoekende partij het geld van klanten langer onder zich hield dan noodzakelijk voor het uitvoeren van de betalingstransacties of om technische redenen en bijgevolg elektronisch geld uitgaf zonder dat zij uitgever van elektronisch geld was en zich zodoende niet hield aan de vereisten van de wet inzake elektronisch geld en instellingen voor elektronisch geld. De verzoekende partij heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de bestuursrechter in eerste aanleg, die dat beroep heeft afgewezen. De verzoekende partij stelt dat de rechter in eerste aanleg ten onrechte heeft geoordeeld dat zij elektronisch geld uitgaf, daar deze rechter op onrechtmatige wijze voorwaarden voor de uitgifte van elektronisch geld heeft gesteld die niet zijn gesteld in de wet inzake elektronisch geld en instellingen voor elektronisch geld, hetgeen haaks staat op de uitlegging van het Hof in het arrest Paysera LT, dat betalingstransacties enkel kunnen worden geacht verband te houden met de uitgifte van elektronisch geld wanneer een instelling voor elektronische diensten de betalingsdienst verricht met het doel de nominale waarde van de elektronische dienst uit te geven of terug te betalen. De verzoekende partij stelt zich op het standpunt dat een betalingsdienst, wanneer hij niet door een instelling voor elektronisch geld wordt verricht en niet de uitgifte of de terugbetaling van de nominale waarde van de elektronische diensten tot doel heeft, geen werkzaamheid is die verband houdt met de uitgifte van elektronisch geld.

Overweging:

De verwijzende rechte stelt dat het Hof in het arrest Paysera LT echter niet het verschil heeft beoordeeld tussen de werkzaamheden van betalingsinstellingen en die van instellingen voor elektronisch geld, maar veeleer of betalingsdiensten die door een instelling voor elektronische diensten worden verricht, dienen te worden beschouwd als diensten die verband houden met de uitgifte van elektronisch geld. De verwijzende rechter overweegt dat uit de bepalingen van de richtlijnen 2009/110 en 2015/2366 blijkt dat de aard van de diensten die de uitgever van elektronisch geld verricht en de aard van de betalingstransactie die de betalingsinstelling verricht, vergelijkbaar zijn. Gelet op het voorgaande luidt de vraag van de nationale rechter of de handelingen van een betalingsinstelling, in omstandigheden als in het hoofdgeding, dienen te worden beschouwd als een deel van een betalingsdienst of van een door de betalingsinstelling uitgevoerde betalingstransactie, of als de uitgifte van elektronisch geld.

Prejudiciële vragen:

Dienen de handelingen van een betalingsinstelling in omstandigheden als in het hoofdgeding, waarin die betalingsinstelling geldmiddelen aanvaardt zonder een specifieke betalingsopdracht om deze geldmiddelen op dezelfde of de eerstvolgende werkdag over te maken, en waarin deze geldmiddelen na het verstrijken van de bij wet gestelde termijnen voor het uitvoeren van de betalingsdienst nog op de rekening van de betalingsinstelling voor het uitvoeren van betalingstransacties staan, te worden beschouwd als:

(a) een deel van een betalingsdienst of van een betalingstransactie in de zin van artikel 4, punten 3 en 5, van richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van richtlijn 2007/64/EG, die door de betalingsinstelling is verricht; of

(b) de uitgifte van elektronisch geld in de zin van artikel 2, punt 2, van richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van richtlijn 2000/46/EG[?] 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Paysera LT (C-389/17)

Specifiek beleidsterrein: FIN, EZK

Gerelateerde documenten