C-662/22 en C-667/22 Airbnb Ireland e.a. 

Contentverzamelaar

C-662/22 en C-667/22 Airbnb Ireland e.a. 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    3 januari 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    20 februari 2023

Trefwoorden: dienstenrichtlijn, informatieverplichtingen, online transacties, elektronische handel

Onderwerp:

•            Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn inzake elektronische handel)

•            Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt

•            Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij

•            Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten

Feiten:

Verzoekster in zaak C-662/22, Airbnb Ireland Unlimited Company, een in Ierland gevestigde vennootschap, biedt onlinetussenhandelsdiensten aan in de sector van kortetermijnverhuur van onroerende goederen. Verzoekster in zaak C-667/22, Amazon Services Europe S.A.R.L., gevestigd te Luxemburg, biedt een onlineplatform aan dat tot doel heeft verkopers en consumenten met elkaar in contact te brengen zodat zij transacties kunnen sluiten voor de verkoop van goederen (de dienst Marketplace). Met hun beroep vorderen verzoeksters met name nietigverklaring van besluit nr. 200/21/CONS van 17-06-2021, waarbij de AGCOM overeenkomstig artikel 1, lid 515, van wet nr. 178/2020 het eerdere besluit nr. 666/08/CONS aldus heeft gewijzigd dat onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplicht zijn tot inschrijving in het register van aanbieders van communicatiediensten (ROC). Die inschrijving brengt op haar beurt verplichtingen tot informatieverstrekking en betaling van bijdragen met zich voor die aanbieders, aan wie sancties worden opgelegd indien deze verplichtingen niet worden nagekomen. Die informatieverplichtingen bestaan in het invullen van meerdere formulieren betreffende zowel de verrichte activiteit als de organisatie van de tot inschrijving verplichte persoon, terwijl de betalingsverplichtingen bestaan in het betalen van een jaarlijkse bijdrage ter dekking van de kosten voor de uitoefening van de functies van de AGCOM. Verzoeksters stellen dat zowel het litigieuze besluit als de in casu toepasselijke nationale regeling in strijd is met verordening 2019/1150, de richtlijnen 2015/1535 en 2000/31, en het beginsel van het vrij verrichten van diensten.

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich af of de verplichting tot inschrijving in het ROC, die op grond van wet nr. 249/1997 (zoals gewijzigd bij wet nr. 178/2000) en besluit nr. 668/08/CONS van de AGCOM (zoals gewijzigd bij besluit nr. 200/21/CONS) aan onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines is opgelegd, verenigbaar is met de artikelen 15 en 16 van verordening 2019/1150. Die verplichting tot inschrijving in het ROC houdt in wezen in dat de administratieve structuur en de eigendomsstructuur van de voornoemde aanbieders worden gecontroleerd. Deze controle komt niet overeen met de door verordening 2019/1150 vereiste verificatie of de in de verordening vastgestelde verplichtingen zijn nagekomen, en is voorts in strijd met het doel van die verordening, te weten de billijkheid en transparantie van de contractuele betrekkingen met zakelijke gebruikers te verzekeren. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of de verplichting tot inschrijving in het ROC in overeenstemming is met artikel 3 van richtlijn 2000/31, aangezien die verplichting in het licht van die richtlijn een onrechtmatige beperking van het vrije verkeer van diensten in de informatiemaatschappij kan vormen. Verder vraagt de verwijzende rechter zich af of de verplichting tot inschrijving in het ROC in overeenstemming is met het beginsel van vrijheid van dienstverrichting als bedoeld in artikel 16 van richtlijn 2006/123. Deze richtlijn bepaalt dat de lidstaten geen beperkingen mogen stellen aan het vrij verrichten van diensten door een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter, met name de verplichting op te leggen om bij bevoegde instanties een vergunning te verkrijgen.

Prejudiciële vragen C-662/22

[1]) Staat verordening (EU) 2019/1150 in de weg aan een nationale bepaling die, ter bevordering van de billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten, onder meer door het vaststellen van richtsnoeren, het bevorderen van gedragscodes en het verzamelen van relevante informatie, onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplicht tot inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen?

[2]) Zijn de lidstaten op grond van richtlijn (EU) 2015/1535 verplicht om de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplichten tot inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen? Zo ja, laat de richtlijn toe dat een particulier zich ertegen verzet dat de niet aan de Commissie meegedeelde maatregelen op hem worden toegepast?

[3]) Staat artikel 3 van richtlijn 2000/31/EG eraan in de weg dat nationale autoriteiten bepalingen vaststellen die, ter bevordering van de billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten, onder meer door het vaststellen van richtsnoeren, het bevorderen van gedragscodes en het verzamelen van relevante informatie, voor in een ander Europees land gevestigde exploitanten voorzien in bijkomende lasten van administratieve en geldelijke aard, zoals de inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen?

[4]) Staan het beginsel van vrijheid van dienstverrichting als bedoeld in artikel 56 VWEU en artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG eraan in de weg dat nationale autoriteiten bepalingen vaststellen die, ter bevordering van de billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten, onder meer door het vaststellen van richtsnoeren, het bevorderen van gedragscodes en het verzamelen van relevante informatie, voor in een ander Europees land gevestigde exploitanten voorziet in bijkomende lasten van administratieve en geldelijke aard, zoals de inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen?

[5]) Zijn de lidstaten op grond van artikel 3, lid 4, onder b), van richtlijn 2000/31/EG verplicht om de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplichten tot inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen? Zo ja, laat de richtlijn toe dat een particulier zich ertegen verzet dat de niet aan de Commissie meegedeelde maatregelen op hem worden toegepast?

Prejudiciële vragen C-667/22

[1)] Staat verordening (EU) 2019/1150 in de weg aan een nationale bepaling die, ter bevordering van de billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten, onder meer het vaststellen van richtsnoeren, het bevorderen van gedragscodes en het verzamelen van relevante informatie, onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplicht tot inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen?

[2)] Zijn de lidstaten op grond van richtlijn (EU) 2015/1535 verplicht om de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplichten tot inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen? Zo ja, laat de richtlijn toe dat een particulier zich ertegen verzet dat de niet aan de Commissie meegedeelde maatregelen op hem worden toegepast?

[3)] Staat artikel 3 van richtlijn 2000/31/EG eraan in de weg dat nationale autoriteiten bepalingen vaststellen die, ter bevordering van de billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten, onder meer door het vaststellen van richtsnoeren, het bevorderen van gedragscodes en het verzamelen van relevante informatie, voor in een ander Europees land gevestigde exploitanten voorzien in bijkomende lasten van administratieve en geldelijke aard, zoals de inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen?

[4)] Staan het beginsel van vrijheid van dienstverrichting als bedoeld in artikel 56 VWEU en artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG eraan in de weg dat nationale autoriteiten bepalingen vaststellen die, ter bevordering van de billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten, onder meer door het vaststellen van richtsnoeren, het bevorderen van gedragscodes en het verzamelen van relevante informatie, voor in een ander Europees land gevestigde exploitanten voorziet in bijkomende lasten van administratieve en geldelijke aard, zoals de inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen?

[5)] Zijn de lidstaten op grond van artikel 3, lid 4, onder b), van richtlijn 2000/31/EG verplicht om de Commissie in kennis te stellen van de maatregelen die onlinetussenhandelsdienstverleners en aanbieders van onlinezoekmachines verplichten tot inschrijving in een register, waarbij relevante gegevens over de eigen organisatie moeten worden verstrekt en een financiële bijdrage moet worden betaald, en daarnaast sancties worden opgelegd indien die verplichting niet wordt nagekomen? Zo ja, laat de richtlijn toe dat een particulier zich ertegen verzet dat de niet aan de Commissie meegedeelde maatregelen op hem worden toegepast?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: CIA Security International/Signalson en Securitel (C-194/94), (C-215/01), Airbnb Ireland (C-390/18)

Specifiek beleidsterrein: EZK