C-663/18 B S et C A

Contentverzamelaar

C-663/18 B S et C A

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    11 december 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    27 januari 2019

Trefwoorden: geneesmiddelen; landbouw; vrij verkeer van goederen;

Onderwerp:

-           Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau;

-           Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;

-           Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad;


Feiten:

Verzoekers hebben de leiding over de vennootschap SAS Catlab die in in 2014 is opgericht. Het doel van de vennootschap is o.a. het in de handel brengen van Kanavape-producten (elektronische sigaret waarvan de vloeistof cannabidiol of CBD bevat). CBD en THC zijn moleculen die afkomstig zijn uit cannabis. Alleen de THC molecuul verleent aan de plant psychotrope werking waardoor zij onder de categorie verdovende middelen valt. Voor de productie van de CBD voor de Kanavape wordt de gehele plant gebruikt, wat verband houdt met de kern van deze zaak. Volgens het Franse ministerieel besluit van 22.08.1990 mogen alleen de vezels en het zaad van de Cannabis sativa L. die maximaal 0,20% THC bevatten, worden geteeld, uit- en ingevoerd, en commercieel gebruikt. Verzoekers hebben echter de gehele plant gebruikt voor hun CBD. Ondanks het feit dat CBD geen psychotrope werking heeft, en ondanks het feit dat de THC-gehalte bij controle telkens onder het wettelijk toegestaan niveau viel, zijn verzoekers vervolgd. De tribunal correctionnel heeft de verzoekers ontslagen van rechtsvervolging voor het aanzetten tot illegaal gebruik van verdovende middelen, maar heeft ze schuldig verklaard aan de andere tenlastegelegde feiten.

Verzoekers voeren aan dat het VWEU volgens artikel 38 van toepassing is op landbouwproducten, waaronder ruwe hennep (Cannabis sativa) en kwantitatieve in- en uitvoerbeperkingen tussen de lidstaten in beginsel verbiedt (artikelen 34 tot en met 37). Verzoekers betogen voorts dat lidstaten beperkingen mogen instellen, maar dat bij de totstandkoming van de verordeningen (1307/2013 en 1308/2013) het e.e.a. al is afgewogen doordat er slechts twee voorwaarden gelden: er moet gecertificeerd zaad worden gebruikt en het THC-gehalte van de stekken mag niet hoger zijn dan 0,2%. Hierbij is nooit sprake van een beperking voor bepaalde delen van de plant, die in de verschillende teksten altijd in haar geheel wordt beschouwd. Volgens verzoekers heeft Frankrijk een “maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking” niet gerechtvaardigd met een algemeen belang, aangezien CBD niet schadelijk is - CBD is in de Code de la santé publique niet als verdovend middel aangemerkt in tegenstelling tot THC - en in verschillende EU-landen al in de handel is.


Overweging:

De verwijzende rechter merkt op dat de Wereldgezondheidsorganisatie heeft aanbevolen CBD te schrappen van de lijst met stimulerende middelen en dat de arts, die was aangewezen in het strafrechtelijk onderzoek dat heeft geleid tot de onderhavige vervolging, heeft vastgesteld dat de cannabinoïde “een gering of geen” effect had op het centrale zenuwstelsel. Op grond van het besluit van 22.08.1990, dat specifiek van toepassing is op zaad en vezels van Cannabis sativa L., kan natuurlijke CBD, die afkomstig is uit de volledige plant, en met name uit de bloemen en bladeren, niet als legaal worden beschouwd. Op deze grond is de vervolging ingesteld waarop de verwijzende rechter zich moet uitspreken, wegens het gebruik van de gehele hennepplant. Derhalve rijst de vraag of het besluit van 22.08.1990 strookt met het Unierecht, aangezien in dat besluit het vrije verkeer van hennepproducten, in een verdergaande mate dan de Europese beperkingen voor zaad en het THC-gehalte, wordt beperkt tot uitsluitend de handel in vezels en zaad en niet tot producten die afkomstig zijn uit de gehele plant.


Prejudiciële vragen:

Moeten de verordeningen nrs. 1307/2013 en 1308/2013 en het beginsel van vrij verkeer van goederen aldus worden uitgelegd dat de bij het besluit van 22 augustus 1990 ingevoerde afwijkende bepalingen een met het Unierecht strijdige beperking inhouden doordat de teelt, de industriële verwerking van en de

handel in hennep wordt beperkt tot uitsluitend vezels en zaad?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: arresten Wolf en Evans; Hammarsten C-462/01;

Specifiek beleidsterrein: VWS; LNV
 

Gerelateerde documenten