C-663/22 Expedia 

Contentverzamelaar

C-663/22 Expedia 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    3 januari 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    20 februari 2023

Trefwoorden: billijkheid en transparantie, onlinetussenhandelsdiensten, informatieverplichting

Onderwerp: Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten

Feiten:

Verzoekster, Expedia Inc., is een in de Verenigde Staten gevestigde vennootschap die IT-platforms beheert die worden gebruikt om diensten voor het online boeken van hotels en reizen te leveren. Met haar beroep vordert verzoekster met name nietigverklaring van besluit nr. 161/21/CONS van de AGCOM, waarbij de verplichting tot verstrekking van de systeemverklaring omtrent economische gegevens (IES) is uitgebreid tot onlinetussenhandelsdienstverleners die op de Italiaanse markt werkzaam zijn, een categorie waaronder verzoekster valt. Volgens verzoekster zijn de informatieverplichtingen die haar bij besluit nr. 161/21/CONS zijn opgelegd, onrechtmatig. In dit verband voert verzoekster aan dat verordening 2019/1150 niet toelaat dat aan Europese of niet-Europese marktdeelnemers zwaardere procedurele voorwaarden wordt opgelegd.

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich af of de in de nationale regeling vastgestelde verplichting tot indiening van de IES in overeenstemming is met verordening 2019/1150. In dit verband draagt artikel 15 van die verordening de lidstaten op om de adequate en doeltreffende handhaving van verordening 2019/1150 te verzekeren. Daarnaast is ingevolge artikel 1 van wet nr. 249/1997 uitsluitend de AGCOM belast met de taak de adequate en doeltreffende handhaving te verzekeren van verordening 2019/1150 ter bevordering van de billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten, onder meer door het vaststellen van richtsnoeren, het bevorderen van gedragscodes en het verzamelen van relevante informatie. Aangezien met de IES informatie wordt verstrekt die hoofdzakelijk betrekking heeft op de inkomsten van onlinetussenhandelsdienstverleners en die geen aanwijzingen bevat over de nakoming van de door verordening 2019/1150 opgelegde verplichtingen en over de transparantie en billijkheid van de betrekkingen van deze dienstverleners met zakelijke gebruikers, is de verwijzende rechter in deze context van oordeel dat bij de betrokken regeling een controle is ingevoerd die verschilt van en in strijd is met de controle waarin is voorzien voor de uitvoering van deze verordening. Bovendien is een dergelijke controle niet geschikt voor het door verordening 2019/1150 nagestreefde doel, aangezien zij betrekking heeft op de economische situatie van de aanbieders, en niet op de vraag of zij de in die verordening vastgestelde verplichtingen om transparantie en billijkheid in de contractuele betrekkingen met zakelijke gebruikers te

waarborgen, zijn nagekomen.

Prejudiciële vragen:

[1]) Staan verordening (EU) 2019/1150, en met name artikel 15 daarvan, alsmede het evenredigheidsbeginsel in de weg aan een regeling van een lidstaat of een door een onafhankelijke nationale autoriteit vastgestelde maatregel – als die welke in de motivering zijn vermeld – die buitenlandse onlinetussenhandelsdienstverleners voorschrijven om een verklaring te verstrekken waarin informatie staat die geen verband houdt met de doelstellingen van die verordening?

[2]) Kan de informatie die wordt gevraagd middels de overlegging van de IES hoe dan ook worden geacht relevant en instrumenteel te zijn voor de adequate en doeltreffende handhaving van verordening (EU) 2019/1150?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten