C-664/17 Ellinika Nafpigeia ΑΕ

Contentverzamelaar

C-664/17 Ellinika Nafpigeia ΑΕ

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    30 januari 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    16 maart 2018

Trefwoorden: overgang van een onderneming

Onderwerp:

-           Richtlijn 98/50/EG van de Raad van 29 juni 1998 tot wijziging van richtlijn 77/187/EEG inzake de onderlinge aanpassing van wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van vestigingen;
-           Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen;

Feiten:

Verweerders in het hoofdgeding waren in dienst genomen door verzoeker, de onderneming Ellinika Nafpigeia AE (hierna: ENAE), waarbij zij in dienstverband werkten op basis van individuele arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. In 1985 is ENAE aangekocht door een staatsbank en is zij een entiteit van de overheidssector geworden. Na een internationale aanbestedingsprocedure heeft de Griekse Staat ENAE aan de succesvolle inschrijvers overgedragen. Uiteindelijk werd ENAE in 2005 overgenomen door de scheepswerf ThyssenKrupp Marine Systems. Kort na de privatisering van ENAE werd als dochteronderneming ETYE opgericht om hier de lopende programmaovereenkomsten aan over te dragen. Op 01.10.2007 kwamen alle aandelen van ETYE in het bezit van de groep van Duitse vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, ΙΝΤΕΙ/IGWA. Met de bekendmaking van 08.10.2007 werden de werknemers geïnformeerd over de overgang van ETYE naar de bedrijvengroep INTEI/IGWA. ETYE werd in 2010 failliet verklaard bij beslissing van de rechter in eerste aanleg. Verweerders in het hoofdgeding hebben op 18.06.2009 een rechtszaak ingeleid tegen ENAE bij de rechter in eerste aanleg. Bij dat verzoek verzochten zij dat werd vastgesteld: a) dat zij zich alleen bleven verbinden aan de privaatrechtelijke overeenkomsten aangaande het verlenen van werk in dienstverband voor onbepaalde tijd met ENAE; b) dat ENAE verplicht was aan hen het wettelijk loon te betalen zolang de arbeidsovereenkomsten in stand bleven en in ieder geval in de periode vanaf het aanhangig maken van de zaak tot de beslechting ervan en c) dat ENAE verplicht was aan hen de wettelijke vergoedingen te betalen, in het geval van het opzeggen van de arbeidsovereenkomsten van een ieder afzonderlijk. De rechter in eerste aanleg heeft het verzoek aanvaard. ENAE is in beroep gegaan bij de rechter in tweede aanleg en heeft verzocht om vernietiging van de beslissing van de rechter in eerste aanleg. De rechter in tweede aanleg oordeelde dat in dit geval er geen sprake was van een overgang van een onderneming, vestiging of onderdeel van een onderneming of vestiging, volgens hetgeen is bepaald in presidentieel decreet 178/2002 en in richtlijn 98/50 en dat bijgevolg ENAE de werkgever van de verweerders in het hoofdgeding bleef. De rechter in tweede aanleg verwierp bijgevolg het beroep. ENAE heeft cassatieberoep aangetekend tegen de beslissing van de rechter in tweede aanleg bij de verwijzende rechter en schending van de bepalingen van presidentieel decreet 178/2002 ingeroepen.

Overweging:

De meningen van de leden van de rechtsprekende formatie van de verwijzende rechter zijn verdeeld. Na deze verdeeldheid over de werkelijke betekenis van de term ‘economische eenheid’, die overeenkomstig richtlijn 98/50 en presidentieel decreet 178/2002, waarmee deze is opgenomen in het Griekse recht, mede een voorwaarde vormt voor de bevestiging van de overgang van ondernemingen, van vestigingen of onderdelen van vestigingen of ondernemingen, met het oog op de gevolgen door toepassing van de wetgeving in kwestie, en om de gerezen twijfel weg te nemen, is de verwijzende rechtbank eensgezind van mening dat de definitieve beslissing over het cassatieverzoek dat ter beoordeling ligt, moet worden uitgesteld en het Hof moet worden verzocht om een prejudiciële beslissing over de twee prejudiciële vragen.

Prejudiciële vragen:

A) Moet, opdat er sprake is van overgang van een onderneming, vestiging of een onderdeel van een vestiging of onderneming in de zin van artikel 1 van richtlijn 98/50/EG, als „economische eenheid” worden opgevat een volledig zelfstandige productie-eenheid, die haar economisch doel kan behalen zonder voor de productiefactoren (grondstoffen, arbeidskrachten, apparatuur en machines, onderdelen van het eindproduct, ondersteunende diensten, financiële middelen en andere) een beroep te moeten doen op derden (door koop, lening, huur of op een andere wijze)? Of is daarentegen ook sprake van een „economische eenheid”, indien het doel van de activiteit duidelijk te onderscheiden is, het concreet mogelijk is dat dit doel door de economische onderneming wordt nagestreefd en kan worden bereikt dankzij een doeltreffende organisatie van de productiefactoren (grondstoffen, machines en andere voorzieningen, arbeidskrachten, ondersteunende diensten), zonder dat van belang is of de nieuwe ondernemer externe productiefactoren heeft aangeschaft of in het concrete geval het doel niet heeft bereikt?

B) Is volgens artikel 1 van richtlijn 98/50/EG uitgesloten dat er sprake is van een overgang indien de vervreemder of de verkrijger of beiden niet alleen het succesvol voortzetten van de activiteit door de verkrijger beogen, maar ook de toekomstige beëindiging ervan met het oog op de liquidatie van de onderneming?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Ny Mølle Kro C-287/86; Allen e.a. C-234/98; Süzen C-13/95; Rygaard C-48/94.

Specifiek beleidsterrein: SZW; JenV