C-664/23 Caisse d allocations familiales des Hauts-de-Seine
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 24 januari 2024 Schriftelijke opmerkingen: 10 maart 2024
Trefwoorden: verblijfsvergunning, gezinsbijslagen, gezinshereniging
Onderwerp:
- Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven: overwegingen 20 en 24 en artikelen 2, 3 en 12;
- Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
Feiten:
De verzoekende partij in eerste aanleg is TX, een man van Armeense nationaliteit. Hij is in 2008 illegaal het grondgebied van Frankrijk binnengekomen met zijn twee minderjarige kinderen en zijn vrouw. In 2011 werd een derde kind geboren in Frankrijk TX heeft een meerderjarige verblijfsvergunning die geldig is tot 12 september 2024. TX heeft voor zijn drie kinderen gezinsbijslagen aangevraagd, die hem zijn geweigerd voor zijn twee kinderen die niet op Frans grondgebied zijn geboren. De gezinsbijslagen waren geweigerd omdat niet de status van de verzoeker in aanmerking was genomen, maar de omstandigheden waarin zijn twee in Armenië geboren kinderen op Frans grondgebied terecht zijn gekomen. Dit besluit was in eerste instantie nietig verklaard, maar in hoger beroep weer bevestigd. In cassatie is de zaak terugverwezen en de naar terugverwezen rechter vraagt uitleg over de richtlijn 2011/98/EU.
Overweging:
De zaak gaat over een Franse wet waarbij gezinsbijslagen afhankelijk gemaakt worden van het overleggen van een document waaruit blijkt dat, in casu, de kinderen van vreemdelingen legaal Frankrijk zijn binnengekomen. De verwijzende rechter twijfelt of deze wet overeenkomt met richtlijn 2011/98/EU. De richtlijn heeft als doelstelling een gemeenschappelijk pakket rechten vast te stellen voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven. De verwijzende rechter twijfelt specifiek over de uitleg van artikel 12, lid 2, onder b) van deze richtlijn, dat geen uitzondering kent op de gelijke behandeling van gezinsbijslagen, onder welke voorwaarden de gezinsleden het land zijn binnengekomen. Een voorbehoud van het recht op gelijke behandeling zou echter volgens de verwijzende rechter kunnen voortvloeien uit overwegingen 20 en 24, waaruit geconcludeerd kan worden dat het recht op gelijke behandeling wordt beperkt tot de kinderen van de betrokken werknemer die zich bij hem hebben gevoegd in het kader van gezinshereniging in de zin van richtlijn 2003/86/EG.
Prejudiciële vraag:
Moet na het arrest van 25 november 2020, Istituto nazionale della previdenza sociale (Gezinsbijslagen voor houders van een gecombineerde vergunning) (C-302/19, EU:C:2020:957), artikel 12, lid 1, onder e), van richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat zoals Frankrijk, op grond waarvan bij de vaststelling van rechten op een socialezekerheidsuitkering geen rekening mag worden gehouden met de in een derde land geboren kinderen van de houder van een gecombineerde vergunning in de zin van artikel 2, onder c), van deze richtlijn, wanneer deze kinderen, die te zijnen laste komen, het grondgebied van de lidstaat niet zijn binnengekomen in het kader van gezinshereniging dan wel er geen documenten zijn overgelegd die bewijzen dat zij het grondgebied van deze lidstaat legaal zijn binnengekomen, terwijl deze voorwaarde niet aan de kinderen van nationale uitkeringsgerechtigden of onderdanen van een andere lidstaat wordt gesteld?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-302/19 Istituto nazionale della previdenza sociale
Specifiek beleidsterrein: JenV