C-668/15 Jyske Finans

Contentverzamelaar

C-668/15 Jyske Finans

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwizjingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   09 februari 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       26 februari 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   26 maart 2016
Trefwoorden: gelijke behandeling (ras/etnische afstamming); witwassen; bestrijding terrorisme

Onderwerp
- Handvest artikel 21 (non-discriminatie);
- Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming;
- Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme

Verzoekster is een financiële instelling (dochter van de Jyske Bank) en zij verstrekt onder meer leningen aan particulieren voor de financiering van de aankoop van auto’s. Verweerster is de DEN Commissie gelijke behandeling die optreedt namens Huskic, een in 1975 geboren Bosniër die sinds 1993 in DEN woont. Hij heeft thans de DEN nationaliteit en is gehuwd met een DEN vrouw. Huskic en partner sluiten in juni 2009 een koopovereenkomst voor een tweedehands auto. Zij sluiten een lening af bij verzoekster die gezien Huskics herkomst aanvullende documenten vraagt. Huskic dient een klacht in bij verweerster die de klacht gegrond verklaart en verzoekster een boete oplegt wegens indirecte discriminatie. Verzoekster leeft de uitspraak niet na omdat zij van mening is dat de uitspraak in strijd is met de witwaswet en een rechtsgrondslag in de wet gelijke behandeling ontbrak. Verweerster legt de zaak voor aan de Rb Viborg die de beslissing van verweerster bevestigt, maar dan op grond van directe discriminatie (op grond van etnische afstamming). Verzoekster gaat in beroep bij de verwijzende rechter. Zij stelt dat volgens een interne regel in geval van een kredietnemer geboren buiten Scandinavië, de EU, ZWI of LIE, zij een kopie van een paspoort of verblijfsvergunning eisen. Deze regel hanteert het bedrijf ter nakoming van de verplichting om de witwaswet na te leven. Verzoekster is van mening dat onder etnische afstamming meer dient te worden verstaan dan enkel het geboorteland. RL 2000/43 bevat volgens haar geen verbod op discriminatie op grond van nationale afkomst en zij ziet in haar handelen dan ook geen overtreding van het verbod op discriminatie op grond van etnische afstamming. Zij wijst ook op Handvest artikel 21 waaruit zou blijken dat nationaliteit en etnische afstamming niet samenvallen. Verweerster stelt dat de etniciteit van een persoon in veruit de meeste gevallen zal samenvallen met diens geboorteland. Zij ziet geen steun in de RL voor de enge definitie van het begrip ‘etnische afstamming’ van verzoekster.

De verwijzende DEN rechter (regionaal gerechtshof voor het westen van DEN) oordeelt dat het HvJEU nadere uitleg moet even over het in artikel 2 van RL 2000/43 neergelegde verbod van discriminatie op grond van etnische afstamming. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:
1) Dient het verbod van directe discriminatie op grond van etnische afstamming in de zin van artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2000/43/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een handelwijze als die in het hoofdgeding, waarbij personen die niet zijn geboren in Scandinavië, een lidstaat, Zwitserland of Liechtenstein, ongunstiger worden behandeld dan in Scandinavië, een lidstaat, Zwitserland of Liechtenstein geboren personen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden?
2) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, vormt een dergelijke handelwijze dan indirecte discriminatie op grond van etnische afstamming in de zin van artikel 2, lid 2, onder b), van richtlijn 2000/43/EG van de Raad indien deze handelwijze niet objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel niet passend en noodzakelijk zijn?
3) Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kan een dergelijke handelwijze dan in beginsel worden gerechtvaardigd als een passend en noodzakelijk middel om te waarborgen dat wordt voldaan aan het vereiste van een verscherpt klantenonderzoek als bedoeld in artikel 13 van richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme?
Specifiek beleidsterrein: BZK, VenJ, FIN

Gerelateerde documenten