C-668/21

Contentverzamelaar

C-668/21

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    27 december 2021
Schriftelijke opmerkingen:                    13 februari 2022

Trefwoorden : steunmaatregelen, plattelandsondersteuning, insolventie

Onderwerp :

-           Verordening 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (verordening inzake financieel toezicht)

-           Verordening (EU) 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (verordening inzake steunmaatregelen)

Feiten:

Op 21-12-2016 heeft verzoekster, SIA Dr, bij de Dienst voor plattelandsondersteuning een projectvoorstel ingediend om in aanmerking te kunnen komen voor de steun die wordt toegekend in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling. De Dienst voor plattelandsondersteuning verwierp het projectvoorstel op grond van punt 17.3 van het decreet inzake de toekenning van steunmaatregelen en gaf aan dat de eigenaar van de verzoekende vennootschap tevens eigenaar was van de vennootschap SIA Di, die insolvent was verklaard. De verzoekende vennootschap heeft na haar oprichting en inschrijving in het handelsregister, de landbouwactiviteit van SIA Di vanaf 06-05-2015 grotendeels voortgezet, waarbij zij met name dezelfde landbouwgronden bleef bewerken. Er werd vastgesteld dat de rechtshandelingen die de eigenaar van de verzoekende partij heeft verricht, met name de oprichting van een nieuwe vennootschap, verband hielden met de ingeleide insolventieprocedure. Verzoekster was het hier niet mee eens en besloot de zaak aanhangig te maken bij de rechtbank welke van oordeel was dat de toekenning van financiering vereist dat niet alleen de financiële indicatoren van verzoekster, maar ook die van de met haar verbonden personen dienden te worden onderzocht. De rechtbank was voorts van oordeel dat de verbonden vennootschappen in aanmerking moesten worden genomen, omdat bonafide handelaren anders verschillend zouden worden behandeld. Dit druist  in tegen de doelstelling van de financiële steunregeling, namelijk de bevordering van de landbouwactiviteit, aangezien dit zou kunnen leiden tot een situatie waarin financiële steun wordt ontvangen zonder dat enige landbouwactiviteit wordt uitgeoefend en zonder dat de eraan verbonden verplichtingen volledig worden nagekomen. Verzoekster heeft tegen dit vonnis beroep in cassatie ingesteld. Volgens verzoekster houdt de insolventieprocedure waarin SIA Di is verwikkeld geen verband met de landbouwactiviteiten van de vennootschap, maar met een civielrechtelijk geschil over de betaling van wegwerkzaamheden.

Overweging:

Deze bestuursrechtelijke zaak heeft als doel te bepalen of de Dienst voor plattelandsondersteuning het projectvoorstel van verzoekster terecht heeft afgewezen. De afwijzing was hoofdzakelijk gebaseerd op het feit dat een andere kapitaalvennootschap (SIA Di), eveneens eigendom van de eigenaar van verzoekster, inbreuken had begaan en in een insolventieprocedure was verwikkeld. In artikel 60 van de verordening inzake financieel toezicht wordt bepaald dat natuurlijke personen of rechtspersonen geen voordeel kunnen genieten, wanneer is aangetoond dat zij kunstmatig de voorwaarden hebben gecreëerd om voor dergelijke voordelen in aanmerking te komen, en dus een voordeel zouden genieten dat niet in overeenstemming is met de doelstellingen van de wetgeving. Voor een correcte toepassing van artikel 60 dient duidelijkheid te worden verkregen omtrent de vraag of er moet worden onderzocht of de eigenaar van verzoekster de toepassing van een administratieve sanctie op hemzelf of op een andere vennootschap, waarvan hij vroeger eigenaar is geweest, heeft omzeild, dan wel of het volstaat om vast te stellen dat er geen besluit is genomen waardoor verzoekster of haar eigenaar is uitgesloten van het recht om voor een steunmaatregel in aanmerking te komen. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of voor de toepassing van artikel 60 van de verordening inzake financieel toezicht moet worden vastgesteld dat een uitdrukkelijk in de betrokken steunmaatregel gestelde voorwaarde is omzeild, dan wel of een projectvoorstel ook kan worden afgewezen wanneer een andere vennootschap die eigendom is van de eigenaar van aanvragende vennootschap een onregelmatigheid heeft begaan waarvan de financiële gevolgen niet naar behoren zijn opgeheven.

Prejudiciële vragen:

1. Is het gerechtvaardigd om artikel 60 van verordening 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid toe te passen, wanneer een andere vennootschap die eigendom is van de eigenaar van de vennootschap die de steunmaatregel aanvraagt, een onregelmatigheid heeft begaan waarvan de financiële gevolgen niet zijn opgeheven, en de aanvragende vennootschap in feite de landbouwactiviteit van die andere vennootschap heeft overgenomen?

2. Kan artikel 60 van verordening 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid aldus worden toegepast dat op grond hiervan kan worden vastgesteld dat een persoon de administratieve sanctie voorzien in artikel 64, lid 4, onder d), van de Verordening heeft omzeild, ondanks het feit dat ten aanzien van de aanvragende vennootschap of haar eigenaar geen besluit is genomen waarbij hem een administratieve sanctie is opgelegd waardoor hij is uitgesloten van toekenning van een steunmaatregel?

3. Kan artikel 60 van Verordening 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 aldus worden toegepast dat de met het onderzoek van het projectvoorstel belaste autoriteit moet nagaan of ook andere vennootschappen die voorheen eigendom waren van de vennootschap die de steunmaatregel aanvraagt, voldoen aan de bepalingen van artikel 2, lid 14, van verordening (EU) 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard, en dat, indien niet aan de voorwaarden is voldaan, het projectvoorstel afgewezen zonder een aanvullende individuele beoordeling van de feitelijke omstandigheden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: LNV