C-669/20 Veridos

Contentverzamelaar

C-669/20 Veridos

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     18 februari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     4 april 2021

Trefwoorden : overheidsopdrachten; aanbesteding;

Onderwerp :

-           Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG;

-           Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, en tot wijziging van richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG;

Feiten:

De viceminister van Binnenlandse Zaken van Bulgarije heeft een “niet-openbare” aanbesteding uitgeschreven voor “de planning, de ontwikkeling en het beheer van een systeem voor de afgifte van Bulgaarse identiteitsdocumenten van de generatie 2019”. Dit besluit is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2018/S). Vervolgens is een hulpcommissie in het leven geroepen met als taak een voorselectie van gegadigden te maken en de offertes te controleren, te beoordelen en te rangschikken.  Aansluitend op deze voorselectie zijn de tot inschrijving uitgenodigde gegadigden bekendgemaakt: Veridos en het consortium M. Na een beoordeling van de ingediende offertes is de overheidsopdracht gegund aan het consortium M. Veridos is als tweede inschrijver geëindigd. Veridos GmbH heeft bij de Bulgaarse mededingingsautoriteit bezwaar gemaakt tegen deze gunning. Dit bezwaar werd afgewezen. Daarop heeft Veridos cassatieberoep ingesteld, waarop een zaak aanhangig is gemaakt bij de hoogste bestuursrechter, met inachtneming van de regels voor de bescherming van gerubriceerde informatie.

Overweging:

De vraag rijst of er in het licht van de beginselen van het Unierecht (transparantie, non-discriminatie en gelijke behandeling) een verplichting rust op de aanbestedende dienst om te beoordelen of sprake is van abnormaal lage inschrijvingen, om te zorgen voor een objectieve vergelijking van inschrijvingen en onder voorwaarden van daadwerkelijke mededinging vast te stellen welke inschrijving de economisch meest voordelige is, zonder dat deze als abnormaal laag en derhalve concurrentievervalsend kan worden aangemerkt. Bij de vaststelling van het in casu toepasselijke rechtskader is de verwijzende rechter tot de conclusie gekomen dat de overheidsopdracht onderdelen bevat die onder de werkingssfeer vallen van richtlijn 2014/24. De aanbestedende dienst heeft echter besloten om één algemene opdracht aan te kondigen overeenkomstig richtlijn 2009/81. Vanwege de identieke inhoud en de analoge werking van de relevante bepalingen van beide richtlijnen, is de verwijzende rechter van mening dat een analoge uitlegging vereist is.

Prejudiciële vragen:

1. Moeten artikel 56 van richtlijn [2014/24/EU] juncto artikel 69 ervan, alsook artikel 38 van richtlijn [2009/81/EG] juncto artikel 49 ervan, aldus worden uitgelegd dat de aanbestedende dienst, in geval dat een in de nationale wetgeving vastgesteld criterium voor de beoordeling van een abnormaal lage inschrijving objectief niet van toepassing is en bij gebreke van een ander, door de aanbestedende dienst gekozen en op voorhand bekendgemaakt criterium, niet verplicht is te onderzoeken of sprake is van een abnormaal lage inschrijving?

2. Moeten artikel 56 van richtlijn 2014/24/EU juncto artikel 69 ervan, alsook artikel 38 van richtlijn 2009/81/EG juncto artikel 49 ervan, aldus worden uitgelegd dat de aanbestedende dienst alleen dan verplicht is te onderzoeken of sprake is van abnormaal lage inschrijvingen wanneer een dergelijk vermoeden over een bepaalde inschrijving bestaat, of is de aanbestedende dienst daarentegen verplicht zich altijd te vergewissen van de ernst van de ingediende offertes en zijn beslissingen daaromtrent naar behoren te motiveren?

3. Geldt een dergelijk vereiste voor de aanbestedende dienst wanneer slechts twee inschrijvingen zijn ingediend in het kader van de aanbestedingsprocedure?

4. Moet artikel 47 van het [Handvest] aldus worden uitgelegd dat de beoordeling van de aanbestedende dienst van het vermoeden dat sprake is van een abnormaal lage inschrijving, dan wel de overtuiging van de aanbestedende dienst dat de inschrijving van de als eerste geplaatste inschrijver als serieus is aan te merken, onderworpen is aan rechterlijke toetsing?

5. Indien de voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 47 van het [Handvest] aldus worden uitgelegd dat op een aanbestedende dienst die in een aanbestedingsprocedure niet heeft onderzocht of sprake is van een abnormaal lage inschrijving, de verplichting rust de redenen te rechtvaardigen en te motiveren waarom geen sprake is van een vermoeden van een abnormaal lage inschrijving, dat wil zeggen waarom er geen gronden zijn om aan de ernst van de offerte te twijfelen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: SAG ELV Slovensko a.s. С -599/10; European Dynamics Luxembourg SA T-392/15; Agriconsulting Europe SA T-570/13 ; Agriconsulting Europe SA C-198/16 P; Data Medical Service C-568/13 ; Esaprojekt sp. z o.o. C-387/14; ZZ C-300/11; Evropaïki Dynamiki T-461/08;

Specifiek beleidsterrein: BZK; EZK;