C-673/16

Contentverzamelaar

C-673/16

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   27 februari 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       13 maart 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   13 april 2017

Trefwoorden: vrij personenverkeer; gelijke behandeling (homohuwelijk); handvest grondrechten

Onderwerp: - handvest grondrechten artikelen 7 (eerbiediging privéleven); 9 (recht te huwen/gezin stichten); 21 (non-discriminatie); 45 (vrij personenverkeer);

- richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (enz).

Verzoekers hebben een zaak aangespannen tegen verweerders (ROEaut op gebied immigratie) tot vaststelling van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid bij uitoefening van het vrij verkeersrecht binnen de EU. Verzoekers (ROE- en VS-burger) zijn op 05-11-2010 in BEL gehuwd. Vanwege zijn wens zich in ROE te vestigen vraagt ROE-verzoeker bij de ROE ambassade een transcriptie van het huwelijkscertificaat, hetgeen 20-09-2012 op grond van ROE Bw wordt geweigerd. ROE-verzoeker vraagt vervolgens bij ROEaut informatie over de procedure en voorwaarden voor verkrijgen van een verblijfsstatus voor zijn echtgenoot, op grond van RL 2004/38. Op 11-01-2013 antwoordt ROEaut dat de verlenging van de tijdelijke verblijfsvergunning van zijn echtgenoot niet op grond van gezinshereniging kan worden verleend, en voegt daaraan toe dat zijn echtgenoot om verlenging kan vragen voor om het even welk ander doel zolang hij maar voldoet aan de bij wet gestelde voorwaarden. Verzoekers stellen dat zij gediscrimineerd zijn op grond van hun seksuele gerichtheid bij uitoefening van hun vrij verkeersrechten binnen de EU. Zij starten een procedure waarin de exceptie van ongrondwettigheid van de ROE regeling wordt opgeworpen en vragen toetsing door het Constitutioneel Hof. Zij stellen dat niet-erkenning van het wettig in het buitenland aangegane huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht een inbreuk vormt op hun recht op familieleven: het gevolg van het besluit van ROEaut is dat de VS-partner ROE zou moeten verlaten. Het feit dat in ROE Bw het huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht verboden is en erkenning van in het buitenland gesloten homohuwelijken is uitgesloten is in strijd met de ROE Gw waarin bescherming van familie- en gezinsleven en persoonlijke levenssfeer, en gelijkheid tussen burgers is voorzien. Zij wijzen ook op rechtspraak van het EHRM terzake.

De verwijzende ROE rechter (Constitutioneel Hof) ziet zich genoodzaakt vragen voor te leggen aan het HvJEU. Hij stelt vast dat enerzijds Bw artikel 277.2 (erkenning van) het huwelijk verbiedt en anderzijds door Bw artikel 277.4 de vrij verkeersbepalingen op ROE grondgebied van toepassing zijn. De algemene bewoording van artikel 277.4 is dan ook samen met de niet-erkenning door de wet, zoals neergelegd in 277.2 van dat artikel, een discriminatie op grond van de seksuele gerichtheid bij de uitoefening van het recht op vrij verkeer binnen het grondgebied van de EU. De rechter is van oordeel dat de tekst van de richtlijn 2004/38 een onderscheid maakt op grond van de modaliteiten die geregistreerde partnerschappen regelen in de regelingen van de verschillende LS. De bepaling die naar echtgenoten verwijst maakt geen soortgelijk onderscheid. Omdat er LS zijn die het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht wel erkennen en andere niet is het nodig de betekenis te verduidelijken van het begrip ‘echtgenoot’/familielid (artikel 2.2 a) om over gelijke behandeling te kunnen oordelen. Hij vraagt zich ook af of een echtgenoot van een EU-burger van hetzelfde geslacht onder de beschrijving van artikel 3.2 van de RL valt en zo ja welke verplichtingen daaruit voor de LS voortvloeien. De verwijzende rechter acht de bewoordingen van de RL en het Handvest onvoldoende duidelijk en expliciet en de bepalingen nog onvoldoende door het HvJEU uitgelegd. Het recht te huwen en een gezin te stichten (Handvest artikel 9) valt niet binnen de specifieke bevoegdheid van de EU. Toch heeft dit niet in de weg gestaan aan een indirecte evolutie van die concepten op gebieden die wel tot de bevoegdheid van de EU behoren, zoals bijvoorbeeld de grensoverschrijdende erkenning van huwelijken, van partnerschappen enz en asiel en migratie. Hij wijst op de ontwikkeling door de jaren heen van de jurisprudentie inzake het vrij personenverkeer en recht op gezinshereniging met het oog op bescherming van het familieleven. Hij onderstreept dat onderhavige zaak niet de verplichting van ROE betreft het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht te regelen (C-443/15). Maar teneinde de naleving van de hoogste beschermingsnormen van het familie- en gezinsleven te waarborgen, zoals geregeld in het Handvest en gelezen in samenhang met de rechtspraak van het EHRM heeft hij, voor beslissing van onderhavige zaak, antwoord nodig op de volgende vragen:

1. Omvat het begrip “echtgenoot” in artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/38/[EG], gelezen in samenhang met de artikelen 7, 9, 21 en 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de echtgenoot van hetzelfde geslacht, afkomstig uit een staat die geen lid is van de Europese Unie, van een burger van de Europese Unie met wie die burger wettig is getrouwd krachtens de wet van een lidstaat die niet het gastland is?

2. Vereisen, indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is, artikel 3, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2004/38/[EG], gelezen in samenhang met de artikelen 7, 9, 21 en 45 van het Handvest van de grondrechten, dat de lidstaat die gastland is, een verblijfsrecht op zijn grondgebied toekent voor een periode van meer dan 3 maanden aan de echtgenoot van hetzelfde geslacht van een burger van de Europese Unie?

3. Kan, indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend is, de echtgenoot van hetzelfde geslacht, afkomstig uit een staat die geen lid is van de Europese Unie, van een burger van de Europese Unie met wie die burger wettig is getrouwd krachtens de wet van een lidstaat die niet het gastland is, worden gekwalificeerd als een “[ander] [...] familie[lid]” in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van richtlijn 2004/38/[EG] of als “partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft” in de zin van artikel 3, lid 2, onder b), van richtlijn 2004/38/[EG], met de daarbij horende verplichting voor het gastland om binnenkomst en verblijf van die echtgenoot te vergemakkelijken, ook al erkent het gastland het huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht niet, en voorziet het geen andere alternatieve vorm van juridische erkenning, zoals een geregistreerd partnerschap?

4. Vereisen, indien het antwoord op de derde vraag bevestigend is, artikel 3, lid 2, en artikel 7, lid 2, van richtlijn 2004/38/[EG], gelezen in samenhang met de artikelen 7, 9, 21 en 45 van het Handvest van de grondrechten, dat de lidstaat die gastland is, een verblijfsrecht op zijn grondgebied toekent voor een periode van meer dan 3 maanden aan de echtgenoot van hetzelfde geslacht van een burger van de Europese Unie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-127/08 Metock; C-443/15 Parris;

Specifiek beleidsterrein: VenJ