C-673/20 Prefet du Gers et Institut National de la Statistique et des Etudes Economiques
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 12 februari 2021Schriftelijke opmerkingen: 29 maart 2021
Trefwoorden : Brexit; Unieburgerschap; evenredigheid;
Onderwerp : Akkoord van 31 januari 2020 inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie;
Feiten:
EP is gehuwd met een Frans staatsburger, maar omdat zij als voormalig ambtenaar van de Foreign Office trouw aan de Koningin van Engeland heeft gezworen, heeft zij door huwelijk niet de Franse nationaliteit verkregen. Zij woont sinds 1984 in Frankrijk, waar zij het beroep van landbouwer uitoefent. Als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU, zijn op 01-02-2020 alle Verdragen van de Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie niet meer van toepassing op het Verenigd Koninkrijk (ingevolge artikel 127 van het terugtrekkingsakkoord). EP werd per 01-02-2020 van de kiezerslijsten geschrapt; hierdoor kon zij niet deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen van 15-03-2020. Op 06-10-2020 heeft EP een verzoek ingediend om herinschrijving op de kiezerslijsten voor niet-Franse burgers van de Europese Unie. Op 07-10-2020 werd haar verzoek door de burgemeester van de gemeente Thoux afgewezen. Daarop heeft EP zich op grond van artikel L18 van de Franse kieswet tot de kiescommissie van de gemeente gewend. Bij brief van 03-11-2020 werd haar meegedeeld dat de kiescommissie pas in maart 2021 bijeen zou komen (een twintigtal dagen vóór de departementsverkiezingen). Aangezien dit antwoord volgens EP een impliciete bevestiging inhield van de weigering van de burgemeester om haar opnieuw te laten inschrijven, heeft EP zich tot de verwijzende rechter gewend om op te komen tegen het besluit van de burgemeester van Thoux.
Overweging:
Het staat niet aan de verwijzende rechter om de relevantie en de motivering van het akkoord van 31 januari 2020 inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie te beoordelen. De verwijzende rechter stelt evenwel vast dat door de toepassing van de bepalingen van dat akkoord op het onderhavige geval van EP, die overigens van het kiesrecht in het Verenigd Koninkrijk is uitgesloten, een onevenredige inbreuk op haar fundamentele kiesrecht wordt gemaakt. Aangezien de betwiste Europese handelingen niet eerder in overeenstemming met het Unierecht zijn verklaard, en de nationaalrechtelijke handelingen door de prejudiciële vraag kunnen worden beïnvloed, gaat de verwijzende rechter over op het stellen van de prejudiciële vragen.
Prejudiciële vragen:
1. Moeten artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat hiermee het Europees burgerschap wordt ingetrokken van Britse onderdanen die vóór het einde van de overgangsperiode gebruik hebben gemaakt van hun recht van vrij verkeer en vrije vestiging in een andere lidstaat, met name voor hen die al meer dan vijftien jaar op het grondgebied van een andere lidstaat verblijven en onderworpen zijn aan de Britse wettelijke regeling genaamd de „15-jaarregel” (15 year rule), waardoor hun elk kiesrecht is ontnomen?
2. Zo ja, moeten de artikelen 2, 3, 10, 12 en 127 van het terugtrekkingsakkoord, de zesde alinea van de preambule van dit akkoord alsook de artikelen 18, 20 en 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, gelezen in onderlinge samenhang, aldus worden opgevat dat die Britse onderdanen op grond daarvan de aan het Europees burgerschap verbonden rechten die zij vóór de terugtrekking van hun land uit de Europese Unie genoten, zonder uitzondering mogen behouden?
3. Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, is het terugtrekkingsakkoord dan niet gedeeltelijk ongeldig wegens schending van de beginselen die de identiteit van de Europese Unie vormen, met name de artikelen 18, 20 en 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, maar ook van de artikelen 39 en [40] van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en gaat dit akkoord dan niet voorbij aan het evenredigheidsbeginsel voor zover het geen bepaling bevat op grond waarvan die onderdanen deze rechten zonder uitzondering mogen behouden?
4. Is artikel 127, lid 1, onder b), van het terugtrekkingsakkoord hoe dan ook niet gedeeltelijk ongeldig wegens schending van de artikelen 18, 20 en 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, maar tevens van de artikelen 39 en 40 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voor zover het burgers van de Unie die hun recht van vrij verkeer en vrije vestiging in het Verenigd Koninkrijk hebben uitgeoefend, het stemrecht en de verkiesbaarheid voor de gemeenteraadsverkiezingen in dat land ontzegt en – indien het Gerecht en het Hof te dien aanzien dezelfde lezing hebben als de Conseil d'Etat – strekt deze schending zich dan niet uit tot onderdanen van het Verenigd Koninkrijk die hun recht van vrij verkeer en vrije vestiging op het grondgebied van een andere lidstaat al meer dan 15 jaar hebben uitgeoefend en onderworpen zijn aan de Britse wettelijke regeling genaamd de „15-jaarregel” (15 year rule), waardoor hun elk kiesrecht is ontnomen? onderdanen deze rechten zonder uitzondering mogen behouden?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: JenV