C-674/20 Airbnb Ireland 

Contentverzamelaar

C-674/20 Airbnb Ireland 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:      4 maart 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     18 maart 2021

Trefwoorden : belastingen; diensten; interne markt;

Onderwerp :

-           Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt;

-           Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt;

Feiten:

Bij ordonnantie van 23-12-2016 heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een gewestbelasting ingevoerd op inrichtingen van toeristisch logies. De belasting wordt berekend op basis van het aantal overnachtingen en is verschuldigd door de exploitant van de inrichting van toeristisch logies of door de eigenaar van het onroerend goed. De tussenpersonen, voornamelijk elektronische platformen die actief zijn in de sector van het toeristisch logies, zijn noch de belasting verschuldigd, noch belast met de inning ervan. Zij dienen daarentegen op straffe van een boete te antwoorden op verzoeken van de belastingdienst om inlichtingen betreffende de inrichtingen van toeristisch logies en de exploitanten ervan, alsmede het aantal overnachtingen en het aantal tijdens het voorbije jaar geëxploiteerde eenheden van logies. Op 08-08-2017 heeft de belastingdienst aan verzoekster, in haar hoedanigheid van elektronisch platform, verzoeken om informatie toegezonden met betrekking tot negen inrichtingen van toeristisch logies die in het Brussels Gewest zijn gelegen. Aangezien verzoekster weigerde gevolg te geven aan die verzoeken, zijn negen geldboeten van 10 000 EUR aan haar opgelegd. Verzoekster heeft een beroep tot vernietiging van artikel 12 van de ordonnantie van 23-12-2016 ingesteld.

Overweging:

Verzoeksters beroep veroorzaakt twijfels die het niet mogelijk maken om vooraf te bepalen of de bestreden bepaling binnen het domein van de belastingen valt, dat richtlijn 2000/31 inzake elektronische handel van haar toepassingsgebied uitsluit. Daarom dient aan het Hof de eerste prejudiciële vraag te worden gesteld. Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord, dient vervolgens de tweede prejudiciële vraag te worden gesteld. Ten slotte moet worden vastgesteld of artikel 15(2) van richtlijn 2000/31 van toepassing is op de bestreden bepaling. Zo ja, dan moet worden bepaald of artikel 15(2) van richtlijn 2000/31 toestaat dat aan verleners van diensten van de informatiemaatschappij een informatieplicht wordt opgelegd als die waarin de bestreden bepaling voorziet.

Prejudiciële vragen:

1. Dient artikel 1, lid 5, a), van de richtlijn 2000/31/EG van het EuropeesParlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt in die zin te worden geïnterpreteerd dat een nationale wetgeving die de verleners van een bemiddelingsdienst die erin bestaat dat via een elektronisch platform mogelijke huurders tegen vergoeding in contact worden gebracht met professionele of niet-professionele verhuurders die diensten op het gebied van accommodatie voor een kort verblijf aanbieden, verplicht om, op schriftelijk verzoek van de fiscale administratie en op straffe van een administratieve geldboete, „de gegevens van de exploitant en de adresgegevens van de inrichtingen van toeristisch logies, alsook het aantal overnachtingen en het aantal tijdens het voorbije jaar geëxploiteerde eenheden van logies” mee te delen met het oog op het identificeren van de schuldenaars van een gewestbelasting op de inrichtingen van toeristisch logies en hun belastbare inkomsten, onder het begrip „belastingen” valt en bijgevolg moet worden geacht van de werkingssfeer van die richtlijn te zijn uitgesloten?

2. Dienen, indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, de artikelen 1 tot en met 3 van de richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt in die zin te worden geïnterpreteerd dat die richtlijn van toepassing is op een nationale wetgeving zoals die welke in de eerste prejudiciële vraag is beschreven? Dient, in voorkomend geval, artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in die zin te worden geïnterpreteerd dat het op een dergelijke wetgeving van toepassing is?

3. Dient artikel 15, lid 2, van richtlijn 2000/31/EG in die zin te worden geïnterpreteerd dat het van toepassing is op een nationale wetgeving zoals die welke in de eerste prejudiciële vraag is beschreven en dat het een dergelijke wetgeving toestaat?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-212/11; C-483/12; Airbnb Ireland C-390/18; Airbnb Ireland en Airbnb Payments UK C-723/19;

 Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; BZK; EZK