C-675/17
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 25 januari 2018 Schriftelijke opmerkingen: 11 maart 2018 Trefwoorden: erkenning beroepskwalificaties Onderwerp: - Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties Feiten: Verzoeker heeft op 26.03.2013 een verzoek tot erkenning van de Oostenrijkse titel ‘Doktor der Zahnheilkune’ ingediend met het oogmerk in Italië het beroep van tandarts te kunnen uitoefenen. Het ministero (ministero della Salute) heeft, ingevolge het stelsel van automatische erkenning, de titel van verzoeker erkend. Op 16.10.2014 heeft verzoeker een verzoek tot erkenning van de Oostenrijkse titel ‘Doktor der gesamten Heilkunde’ ingediend om in Italië tevens het beroep van arts uit te kunnen oefenen. De reeds erkende titel van tandheelkunde is op 08.01.2013 behaald en die van arts op 20.08.2014. Het ministero heeft hierop verduidelijkingen gevraagd van de Oostenrijkse autoriteit (binnen 30 dagen). Uit de inlichtingen van de Oostenrijkse autoriteit bleek dat verzoeker van 07.09.2004-08.01.2013 tandheelkunde heeft gestudeerd en van 21.03.2006-20.08.2014 medicijnen heeft gestudeerd. Hierop heeft het ministero bij nota van 27.05.2015 een definitieve besluit tot weigering naar verzoeker gestuurd waarin het erop wees dat richtlijn 2005/36 niet de mogelijkheid biedt om meerdere opleidingen tegelijk te volgen. Verzoeker stelde hierop beroep in bij de TAR Lazio waarbij hij aanvoerde dat de weigering in strijd is met het beginsel van automatische erkenning van beroepskwalificaties. De TAR wees het beroep toe. Vervolgens stelde het ministero beroep in tegen dit vonnis bij de verwijzende rechter. Het ministero voert aan dat de medische basisopleiding minstens zes studiejaren of 5.500 uur onderwijs bevat. In casu zijn veel tentamens door verzoeker gelijktijdig voor zowel tandheelkunde als medicijnen afgelegd. Volgens het ministero is dit in strijd met de regeling van richtlijn 2005/36 waardoor deze modus operandi leidt tot substantiële discriminatie tussen Oostenrijkse staatsburgers en andere EU-lidstaten waar het uitdrukkelijk verboden is om zich gelijktijdig voor twee studies in te schrijven. Overweging: In deze zaak moet worden verduidelijkt of het in artikel 21 bedoelde automatisme ook geldt wanneer er een redelijk vermoeden is dat, aangezien er gelijktijdig meerdere studies werden gevolgd, de universitaire opleiding een deeltijdopleiding is. In dit verband is artikel 22a), van de richtlijn relevant, waar is bepaald dat de lidstaten toestemming kunnen geven voor een deeltijdopleiding, onder door de bevoegde autoriteiten vastgestelde voorwaarden; die autoriteiten zien erop toe dat die opleiding qua totale duur, niveau en kwaliteit niet onderdoet voor een doorlopende voltijdse opleiding. Deze bepaling verduidelijkt evenwel niet of, en eventueel op welke wijze, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat met het oog op de erkenning kunnen controleren of is voldaan aan de voorwaarde dat de opleiding in de lidstaat van oorsprong niet onderdoet voor een doorlopende voltijdse opleiding. Bij gebrek aan controlemechanismen bestaat duidelijk het risico dat er substantiële discriminatie ontstaat tussen Oostenrijkse onderdanen en gemeenschapsonderdanen van andere landen, waaronder Italië, waar het uitdrukkelijk verboden is om gelijktijdig voor twee studies ingeschreven te staan. Prejudiciële vragen: 1. Verplichten de artikelen 21, 22 en 24 van richtlijn [2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties] een lidstaat waar het verplicht is om een voltijdse opleiding te volgen en het derhalve verboden is om gelijktijdig voor twee studies te zijn ingeschreven, tot automatische erkenning van opleidingstitels die in de lidstaat van oorsprong gelijktijdig of in elkaar deels overlappende tijdvakken zijn behaald? 2. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen artikel 22, onder a), en artikel 21 van de richtlijn dan aldus worden uitgelegd dat de autoriteit van de lidstaat waar om erkenning is verzocht in elk geval kan toetsen of is voldaan aan de voorwaarde dat die opleiding qua totale duur, niveau en kwaliteit niet onderdoet voor een doorlopende voltijdse opleiding? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-365/13 Specifiek beleidsterrein: OCW