C-675/21

Contentverzamelaar

C-675/21

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    22 februari 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    8 april 2022

Trefwoorden : overgang van een vestiging, contractuele band, werknemers

Onderwerp :

Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen.

Feiten:

FL behoort tot de beroepscategorie van bewakers, en de twee vennootschappen in kwestie, SC en 2045, verlenen particuliere beveiligingsdiensten. SC heeft FL in dienst genomen als bewaker, met toekenning van anciënniteit vanaf 01-08-2003, en heeft hem onder haar leiding en gezag in dienst gehouden tot 31-12-2018. Op 16-01-2017 heeft SCFL toegewezen aan de installaties van haar klant om hem daar zijn taken te laten verrichten. Op 26-12-2018 stelde SC FL en zijn vakbondsorganisatie er schriftelijk van in kennis dat er een „overgang van de vestiging bij de klant zou plaatsvinden en dat 2045 zijn „nieuwe werkgever” zou worden. Op 01-01-2019 en de twee dagen daarna ging FL gewoon werken, hoewel 2045 hem niet toeliet zijn taken uit te voeren en hem tot op heden geen werk heeft toegewezen. FL bleef en blijft volledig bereid om voor elk van beide vennootschappen te werken. Eind januari 2019 betaalden de vennootschappen in kwestie de lonen van de respectieve werknemers zoals gewoonlijk, maar FL betaalden zij niet. Beide vennootschappen weigerden het document af te geven dat vereist is om een werkloosheidsuitkering aan te vragen, aangezien SCFL naar haar mening niet had ontslagen en 2045 naar haar mening geen enkele arbeidsverhouding met hem had of had gehad. Aangezien de arbeidsovereenkomst van FL volgens haar niet was overgedragen, heeft 2045 op 11-01-2019, als reactie op een mededeling van FL die zij had ontvangen, aangegeven dat aangezien er geen overgang van een vestiging in de zin van artikel 285 van de Código do Trabalho had plaatsgevonden, FL niet bij haar in dienst was getreden en voor alle wettelijke doeleinden nog steeds in dienst was bij SC.

Overweging:

De vraag die in de onderhavige zaak wordt gesteld, of er al dan niet een overgang van economische eenheid heeft plaatsgevonden, met de bijbehorende rechtsgevolgen, is geregeld in de artikelen 285 en volgende van de Código do Trabalho, waarbij richtlijn 2001/23 in de interne rechtsorde is omgezet. De verwijzende rechter merkt op dat het doorslaggevende criterium voor de toepassing van richtlijn 2001/23 volgens het Hof het bestaan is van een overgang van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. In de onderhavige zaak moet derhalve eerst worden onderzocht of er sprake is van een economische eenheid of entiteit die kon overgaan en, indien dat het geval is, of de overgang heeft plaatsgevonden. Er is in de onderhavige zaak sprake van een economische entiteit die kan overgaan: de werknemers die de bewaking verzekerden in de installaties van klant, waarbij zij gebruikmaakten van uitrusting die deels door hun werkgever, deels door de klant ter beschikking werd gesteld, genieten de minimale mate van technisch-organisatorische autonomie die nodig is om van een economische eenheid te kunnen spreken. Daarnaast moet worden nagegaan of de overgang heeft plaatsgevonden. In de onderhavige zaak zijn er materiële activa overgedragen. Hoewel deze aanwijzing op zichzelf niet als doorslaggevend mag worden beschouwd, pleit zij wel voor het bestaan van een overgang van economische entiteit. Op basis van de feiten die de Tribunal da Relação bewezen acht, kan echter niet worden besloten dat er een overgang van gespecialiseerde kennis of andere immateriële activa op de nieuwe dienstverlener heeft plaatsgevonden. Voorts moet erop worden gewezen dat, hoewel het feit dat er geen contractuele band bestaat tussen de opeenvolgende dienstverleners volgens het arrest niet uitsluit dat er sprake is van overgang, het ontbreken van die band op zichzelf wel een aanwijzing vormt dat er geen overgang heeft plaatsgevonden. Ten slotte voert SC aan dat voor een teleologische uitlegging moet worden gekozen, waarin het belang van de werknemers bij de voortzetting van het dienstverband in alle gevallen prevaleert. Het is echter niet duidelijk of bij deze teleologische uitlegging thans ook rekening moet worden gehouden met het belang van de verkrijger.

Prejudiciële vragen:

1. Kan nog steeds worden gesteld dat het ontbreken van een contractuele band tussen elkaar opvolgende dienstverleners een aanwijzing vormt dat er geen overgang in de zin van richtlijn 2001/23/EG heeft plaatsgevonden, hoewel dit feit, net als de overige aanwijzingen, op zichzelf niet van doorslaggevend belang is en niet afzonderlijk mag worden bekeken (arrest van 11 maart 1997, C-13/95, punt 11)?

2. Kan bij een activiteit zoals de particuliere beveiliging van industriële installaties, waarbij de nieuwe dienstverlener slechts één van de vier werknemers die deel uitmaakten van de economische eenheid (en dus niet de meerderheid) heeft overgenomen, in het kader waarvan er geen feitelijke gegevens zijn waaruit kan worden afgeleid dat de werknemer in kwestie over specifieke deskundigheid en kennis beschikt, – wat de conclusie zou rechtvaardigen dat uit het oogpunt van deskundigheid een wezenlijk deel van het personeel aan de dienstverlener is overgedragen –, en waarbij er geen immateriële activa zijn overgegaan, worden besloten dat er geen sprake is van een overgang van een economische eenheid, ook al blijft de klant bepaalde uitrusting (alarmen, intern televisiecircuit, computer) ter beschikking stellen van de nieuwe dienstverlener, rekening houdend met de relatief beperkte economische waarde van de investering die deze uitrusting in de gehele transactie vertegenwoordigt en met het feit dat het economisch gezien niet redelijk zou zijn geweest (arrest van 27 februari 2020, C-298/18, punt 32) van de klant te eisen om de uitrusting te vervangen?

3. Indien ,deze kwestie in concreto door de nationale rechter moet worden beoordeeld in het licht van de door het Hof geformuleerde criteria ([...] arrest van 7 augustus 2018, C 472/16, EU:C:2018:646, punt 45, [en arrest punt 27]), alsmede van de door richtlijn 2001/23 nagestreefde doelstellingen, zoals met name uiteengezet in overweging 3 daarvan’, moet dan rekening worden gehouden met het feit dat ,richtlijn 2001/23 [...] in het geval van overgang van een onderneming niet alleen [beoogt] de belangen van de werknemers te beschermen, maar [...] een billijk evenwicht [wil] verzekeren  tussen hun belangen en die van de verkrijger’ (punt 26 van het arrest ISS Facility Services NV van 26 maart 2020, C-344/18, waarin de reeds in het arrest van 18 juli 2013, C 426/11, EU:C:2013:521, punt 25, geformuleerde vaststelling wordt overgenomen)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-13/95), (C-298/18), ISS Facility Services NV (C-344/18), UGT (C-151/09), (C-466/07), (C-160/14), CLECE (C-463/09), ADIF (C-509/14), (C-392/92), conclusie van 16 juni 2005 (C-232/04 en C-233/04), (C-340/01), Securitas (C-200/16),  (C-60/17)

Specifiek beleidsterrein: SZW