C-678/23 Spitalul Clinic de Pneumoftiziologie Iasi
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 28 maart 2024 Schriftelijke opmerkingen: 14 mei 2024
Trefwoorden: sociale zekerheid; toegang tot rechtsmiddelen
Onderwerp:
- Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk: artikel 9, leden 1 en 2, en artikel 11, lid 6;
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest): artikel 31, lid 1, en artikel 47.
Feiten:
Verzoekende partij in eerste aanleg is ‘JU’, een longarts werkzaam bij de verwerende partij, een longziekenhuis. Haar functie was tussen juli 1989 en maart 2001 ingedeeld in de categorie ‘arbeidsplaats waar bijzondere omstandigheden gelden’. Op grond van deze indeling hebben werknemers recht op meer verlof en hoeven ze minder lang bij te dragen aan het ouderdomspensioen. JU merkt dat er sinds 2007 geen socialezekerheidsbijdragen zijn afgedragen voor haar werk onder bijzondere omstandigheden. JU betoogt dat dit wel zou moeten, omdat er geen veranderingen hebben plaatsgevonden in de werkomstandigheden. Zij stelt beroep in tegen het longziekenhuis en vordert dat haar werkzaamheden weer als zodoende worden gekwalificeerd, en vordert het verschil in socialezekerheidsbijdragen van het longziekenhuis.
Overweging:
Op grond van richtlijn 89/391, artikel 11, lid 6, kunnen werknemers zich wenden tot iedere bevoegde autoriteit om na te gaan of de maatregelen van de werkgever genoeg zijn om de veiligheid te garanderen.
Het is niet in de nationale regelgeving opgenomen dat werknemers of vakbondsvertegenwoordigers over procedurele middelen beschikken om te verzoeken om verificatie of onderzoek van de werkplek met betrekking tot de omvang van schadelijke factoren op werk. Daarnaast kan op grond van de nationale regelgeving alleen de werkgever opkomen tegen de weigering van de overheidsinstantie bij de arbeidsinspectie of rechtstreeks bij de rechtbank, maar niet de werknemers. De verwijzende rechter vraagt om uitleg over de geldigheid van deze nationale regelgeving in het licht van de toepasselijke Unierechtelijke regels.
Prejudiciële vragen:
1) Verzetten artikel 9 en artikel 11, lid 6, van richtlijn [89/391] van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk, zich tegen bindende nationale regelgeving en praktijken volgens welke de werknemers niet het recht hebben om zich rechtstreeks tot de bevoegde autoriteit op het gebied van de veiligheid en de bescherming van de gezondheid op het werk te wenden indien zij menen dat de door de werkgever genomen maatregelen en ingezette middelen niet toereikend zijn om de veiligheid en de gezondheid op het werk te verzekeren, en zich evenmin kunnen wenden tot de rechter indien de werkgever volgens hen niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen inzake de indeling van arbeidsplaatsen als arbeidsplaatsen [waar de werknemers worden blootgesteld aan] bijzondere arbeidsomstandigheden, noch voor de reeds gewerkte periode, noch voor de toekomstige duur van de arbeidsbetrekking?
2) Heeft artikel 11, lid 6, van richtlijn [89/391] een rechtstreekse verticale werking, en geeft het in samenhang met artikel 31, lid 1, en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie werknemers het recht op rechterlijke bescherming indien de wettelijke verplichtingen niet worden nagekomen door degenen die daartoe zijn gehouden?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-133/17 en C-134/17
Specifiek beleidsterrein: SZW; JenV