C-68/14 Equitalia Nord

Contentverzamelaar

C-68/14 Equitalia Nord

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   1 april 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   18 april 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   18 mei 2014
Trefwoorden: ondernemingen (staatssteun)

Onderwerp
VWEU artikel 106 en 107 (openbare ondernemingen / staatssteun)

Een civiele zaak tussen verzoekster en bouwbedrijf Camelliti Serafino & C. Laatstgenoemde verhuurt met ingang van 1 februari 2007 aan de rechtsvoorgangster van verzoekster een onroerende zaak in Aosta voor € 44.000 per jaar exclusief btw. Verzoekster verandert in twee jaar tijd twee maal van naam, eerst door een overname en later door een fusie.
Verzoekster betaalt in 2013 voor de kwartalen februari-april en mei-juli te weinig huur zodat zij een huurschuld heeft van € 5.025. Verweerster stapt naar de rechter en deze veroordeelt verzoekster de openstaande schuld te voldoen.
Verzoekster gaat echter in bezwaar tegen die uitspraak omdat de schuldvordering van verweerster ongegrond zou zijn op grond van ITA regelgeving dat in het licht van de economische situatie en de doelstelling tot beperking van overheidsuitgaven, de huur die door een overheidsinstelling verschuldigd is volgens een nieuwe wettelijke regeling niet wordt aangepast en vanaf 2015 moet worden verlaagd. De verlaging maakt automatisch deel uit van lopende onderhandelingen, ongeacht wat partijen eerder zijn overeengekomen, en de percentages zijn door het ITA CBS vastgesteld. Verzoekster heeft haar voornemen de betaling van de huurpenningen te verminderen bij brief aan verhuurster medegedeeld.
Verweerster stelt dat verzoekster weliswaar belastingen int maar dit doet onder mededingingsvoorwaarden. Zij ziet het als verboden staatssteun dat deze bedrijven van aanzienlijke voordelen profiteren, zoals verlaging van huurkosten. Zij vraagt de rechter dan ook de betreffende ITA regelgeving buiten toepassing te laten.

De verwijzende ITA rechter (Tribunale ordinario di Aosta) is met verzoekster van mening dat er mogelijk strijd is tussen de ÏTA regelgeving en het Unierecht, en stelt het HvJEU de volgende vragen:
1) Is de geldende Italiaanse regelgeving als vervat in artikel 3, leden 1 en 4, van decreto-legge nr. 95 van 6 juli 2012, zoals gedeeltelijk gewijzigd bij omzettingswet nr. 135 van 7 augustus 2012, in strijd met artikel 106, leden 1 en 2, VWEU, doordat op grond daarvan aan instellingen die hun activiteit onder mededingingsvoorwaarden verrichten een ongerechtvaardigd en discriminatoir voordeel kan worden verleend in vergelijking met andere marktdeelnemers die dezelfde activiteit uitoefenen maar voor die regelgeving niet in aanmerking komen, voor zover [lid 1 van] dat artikel 3 bepaalt dat ‚gelet op de uitzonderlijke economische situatie en rekening houdend met de prioritair te verwezenlijken doelstelling, de overheidsuitgaven te beperken, de huur die verschuldigd is door de overheidsdiensten waarvan de resultaten worden opgenomen in de geconsolideerde winst- en verliesrekening van de overheid, zoals die diensten overeenkomstig artikel 1, lid 3, van legge nr. 196 van 31 december 2009 door het Istituto nazionale di statistica zijn vastgesteld, en door de onafhankelijke autoriteiten, waaronder de Commissione nazionale per le società e la borsa (Consob), voor het gebruik van onroerend goed voor institutionele doeleinden, vanaf de inwerkingtreding van de onderhavige maatregel voor de jaren 2012, 2013 en 2014 niet wordt aangepast overeenkomstig de ISTATindex, anders dan de huidige regelgeving bepaalt’, en lid 4 van datzelfde artikel dat ‚met het oog op de beperking van de overheidsuitgaven de huur die verschuldigd is door de centrale overheidsdiensten, zoals die overeenkomstig artikel 1, lid 3, van legge nr. 196 van 31 december 2009 door het [ISTAT] zijn vastgesteld, en door de onafhankelijke autoriteiten, waaronder de Commissione nazionale per le società e la borsa (Consob), in het kader van overeenkomsten voor de huur van onroerend goed voor institutionele doeleinden, vanaf 1 januari 2015 wordt verlaagd met 15 % ten opzichte van de huur die thans wordt betaald’ en ‚vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet tot omzetting van het onderhavige decreet de in de vorige zin bedoelde verlaging in elk geval ook geldt voor huurovereenkomsten die na die datum aflopen of worden verlengd’?
2) Kan die regelgeving voorts worden aangemerkt als een steunmaatregel van de Staat in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, voor zover op grond daarvan aan instellingen die hun activiteit onder mededingingsvoorwaarden verrichten een ongerechtvaardigd en discriminatoir voordeel kan worden verleend in vergelijking met andere marktdeelnemers die dezelfde activiteit uitoefenen maar voor die regelgeving niet in aanmerking komen?

Specifiek beleidsterrein: EZ, mede BZK

Gerelateerde documenten