C-68/21 en C-84/21 Iveco Orecchia e.a. 

Contentverzamelaar

C-68/21 en C-84/21 Iveco Orecchia e.a. 

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     5 april 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     22 mei 2021

Trefwoorden : overheidsopdrachten; voertuigen;

Onderwerp :

-           Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd;

-           Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten;

-           Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG;

Feiten:

De de feiten en de motivering van C-84/21 zijn vergelijkbaar met C-68/21, en de prejudiciële vragen zijn identiek. APAM heeft een openbare aanbesteding uitgeschreven voor de levering gedurende twee jaar van originele Iveco-onderdelen of daaraan gelijkwaardige reserveonderdelen voor autobussen. Daarbij waren offertes toegelaten van niet-originele doch equivalente reserveonderdelen. Volgens het bestek moest, waar verplicht, het goedkeuringscertificaat worden overgelegd. Aan de aanbesteding namen drie inschrijvers deel, waaronder Iveco Orecchia en Veneta Servizi International. Bij besluit van 29-01-2019, heeft APAM de opdracht definitief gegund aan Veneta Servizi, de inschrijver die als eerste werd gerangschikt. Iveco Orecchia, de als tweede gerangschikte inschrijver, is bij de bestuursrechter in eerste aanleg opgekomen tegen het gunningsbesluit, de besluiten waarbij de begunstigde tot de aanbesteding werd toegelaten, alsook de aankondiging van de overheidsopdracht en het bestek. De heeft bestuursrechter het beroep verworpen, aangezien de documenten die de begunstigde had overgelegd als bewijs van de gelijkwaardigheid van de reserveonderdelen, volgens hem voldeden aan het bestek alsook aan de Unieregeling en de nationale regeling op dit gebied. Iveco Orecchia heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

Overweging:

Het eerste omstreden aspect is de vraag of op grond van richtlijn 2007/46/EG in combinatie met de nationale omzettingsregeling inzake de goedkeuring van voertuigen en onderdelen, goedkeuring is vereist voor niet-originele onderdelen die zijn vervaardigd door een onderdelenfabrikant. Het tweede onduidelijke aspect betreft de vraag wie de verklaringen van gelijkwaardigheid moet verstrekken, en met name of deze verklaringen moeten worden overgelegd door de fabrikant van het aangeboden onderdeel, of ook kunnen worden verstrekt door louter een wederverkoper en handelaar. In dit opzicht is eveneens omstreden wat de juiste uitlegging is van het begrip „fabrikant” (costruttore) in de zin van de relevante regelgeving op dit gebied.

Prejudiciële vragen C-68/21 en C-84/21 zijn identiek

1) Is het in overeenstemming met het Unierecht – en met name de artikelen 10, 19 en 28 van richtlijn 2007/46/EG, en met de beginselen van gelijke behandeling en onpartijdigheid, volledige mededinging en goed bestuur – dat het specifiek met betrekking tot de levering, in het kader van een overheidsopdracht, van reserveonderdelen voor autobussen die bestemd zijn voor het openbaar vervoer, de aanbestedende dienst is toegestaan reserveonderdelen voor een bepaald voertuig te aanvaarden die zijn vervaardigd door een andere fabrikant dan de voertuigfabrikant en dus niet samen met het voertuig zijn goedgekeurd, die vallen onder een van de typen onderdelen die zijn vermeld in de in bijlage IV bij bovengenoemde richtlijn vermelde technische regelingen (Lijst van voorschriften voor de EG-typegoedkeuring van voertuigen), en die in de aanbestedingsprocedure zijn ingediend zonder het typegoedkeuringscertificaat en zonder enige informatie over de feitelijke goedkeuring, en er zelfs van uit wordt gegaan dat goedkeuring niet noodzakelijk is aangezien louter een verklaring van de inschrijver dat het onderdeel gelijkwaardig is aan het goedgekeurde origineel volstaat?

2) Is het in overeenstemming met het Unierecht, en met name artikel 3, punt 27, van richtlijn 2007/46/EG, dat het met betrekking tot de levering, in het kader van een overheidsopdracht, van reserveonderdelen voor autobussen die bestemd zijn voor het openbaar vervoer, afzonderlijke inschrijvers is toegestaan zichzelf aan te merken als „fabrikant” van een bepaald niet-origineel reserveonderdeel dat voor een bepaald voertuig bestemd is, met name indien dat onderdeel valt onder een van de typen onderdelen die zijn vermeld in de in bijlage IV bij richtlijn 2007/46/EG genoemde technische regelingen (Lijst van voorschriften voor de EGtypegoedkeuring van voertuigen), of dient die inschrijver – voor elk aldus in de inschrijving aangeboden reserveonderdeel en voor de verklaring dat is voldaan aan de technische specificaties van de aanbesteding – aan te tonen dat hij jegens de goedkeuringsinstantie verantwoordelijk is voor alle aspecten van de goedkeuringsprocedure en voor de overeenstemming met de betrokken productieen kwaliteitseisen, en dat hij op zijn minst enkele fasen voor de vervaardiging van het te keuren onderdeel zelf uitvoert? En zo ja, met welke middelen dient dit bewijs te worden geleverd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: BZK; EZK; IenW