C-68/25 Wilkerk 

Contentverzamelaar

C-68/25 Wilkerk 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     25 maart 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     11 mei 2025

Trefwoorden: Europees aanhoudingsbevel, recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven

Onderwerp: Kaderbesluit 2002/584/JHA (Europees aanhoudingsbevel), artikel 1, lid 3, artikel 4, punt 7, onderdeel a, artikel 23, lid 4; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 7 en artikel 24.
 
De rechtbank Amsterdam vraagt of zij een door Duitsland uitgevaardigde EAB mag weigeren, gelet op de aard van de (zorg)relatie tussen de opgeëiste persoon en zijn dertienjarige dochter, die kampt met ernstige gezondheidsproblemen.

Prejudiciële vragen: 
1)    Moet artikel 1, derde lid, van Kaderbesluit 2022/584/JBZ, gelezen in samenhang met artikel 7 en artikel 24, tweede en derde lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zo worden uitgelegd dat deze bepaling zich ertegen verzet dat een vader van een bij hem inwonend minderjarig, dertienjarig kind waarvoor hij de volledige zorg draagt, wordt overgeleverd met het oog op strafvervolging in omstandigheden waarin:
-    Dat het minderjarige kind een jarenlange en zodanig medische problematiek heeft dat, gelet op het nauwe contact tussen het kind, de vader en de behandelaars: 
o    Hetzij een overdracht van de zorg voor het kind aan een ander in de uitvoerende lidstaat, indien het kind in geval van overlevering van de vader in die lidstaat zou achterblijven,
o    Hetzij een overdracht van het medische dossier en van de zorg aan personen in de uitvaardigdende lidstaat, indien het kind in geval van overlevering van de vader in die lidstaat zou gaan verblijven,
een ernstig risico in het leven zou roepen dat eventuele symptomen niet tijdig worden herkend en het kind niet tijdig de nodige behandeling krijgt, hetgeen in het uiterste geval tot permanent hersenletsel of tot de dood zou kunnen leiden;
-    Dat minderjarige kind lijdt aan een zodanige hechtingsproblematiek en posttraumatische stressstoornis dat het intensieve contact tussen het kind en de opgeeiste persoon (de vader) op geen enkele manier anders kan worden vormgegeven dan zoals dat nu het geval is, zonder dat dit tot ernstige problemen leidt zoals verstoring van het hechtingsproces, bemoeilijking van toekomstige ziekenhuisopnames en toename van de angsten van het kind? 

2)    Indien het antwoord op vraag 1 ontkennen luidt: moet artikel 4, punt 7, onderdeel a, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, gelezen in samenhang met artikel 7 en artikel 24, tweede en derde lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zo worden uitgelegd dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit de overlevering met het oog op strafvervolging van een opgeëiste persoon onder en vanwege de omstandigheden als bedoeld in de eerste prejudiciële vraag mag weigeren, indien het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt naar het recht van de uitvoerende lidstaat geacht wordt ten dele te zijn gepleegd op het grondgebied van die lidstaat1? 

3)    Indien het antwoord op vragen 2 en 3 [1 en 2] ontkennend luidt: moet het begrip “ernstige humanitaire redenen”, zoals bedoeld in artikel 23, vierde lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, gelezen in samenhang met artikel 1, derde lid, van dat kaderbesluit alsmede met artikel 7 en artikel 24, tweede en derde lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zo worden uitgelegd dat dit begrip mede omvat de ernstige gezondheids- en hechtingsproblematiek van een minderjarig kind van een opgeëiste persoon die voor dat kind de volledige zorg draagt, zoals bedoeld in de eerste prejudiciële vraag? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: arrest van 21 december 2023, GN (weigeringsgrond gebaseerd op het belang van het kind) C-261/22.

Specifiek beleidsterrein: JenV