C-682/22 Ministarstvo financija 

Contentverzamelaar

C-682/22 Ministarstvo financija 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    2 januari 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    19 februari 2023

Trefwoorden: inkomstenbelasting, kaderovereenkomst, IPA

Onderwerp:

•            Verordening (EG) nr. 718/2007 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA)

•            Kaderovereenkomst tussen de regering van de Republiek Albanië en de Europese Commissie betreffende de regels voor samenwerking met betrekking tot de financiële bijstand van de Europese Gemeenschap aan de Republiek Albanië in het kader van de steunmaatregelen uit hoofde van het instrument voor pretoetredingssteun van 18 oktober 2007

Feiten:

Verzoekster, een onderdaan van de Republiek Kroatië, heeft voor de verrichting van haar taken een overeenkomst met de stichting voor internationale juridische samenwerking (IRZ) gesloten krachtens welke zij onder andere in 2016 (minimaal) 220 werkdagen diende te werken. Daartoe heeft verzoekster een overeenkomst inzake de huur van een appartement in Tirana (Albanië) gesloten en heeft zij haar werkzaamheden dagelijks in een kantoor in Tirana verricht. Verzoekster had eerder van de bevoegde Albanese autoriteiten een arbeidsvergunning en een identiteitsbewijs gekregen en heeft verklaard dat zij in Albanië woonde en daar een ziektekostenverzekering had afgesloten. Tegelijkertijd was verzoekster eigenares van een appartement in Kroatië. Voor haar taken als langetermijndeskundige in het kader van een project heeft de IRZ in 2016 aan verzoekster voor elke maand een bezoldiging betaald, bestaande uit een salaris en dagelijkse verblijfsvergoedingen. Na toepassing van de passende aftrekposten en de belastingtarieven is verzoeksters uiteindelijke totale belastingschuld uit hoofde van de inkomstenbelasting en de lokale toeslag daarop vastgesteld op een bedrag van 458 045,30 HRK. Verzoekster heeft beroep tegen dit belastingbesluit ingesteld. Daarbij beroept verzoekster zich onder meer op artikel 26, lid 2, onder c), van de kaderovereenkomst tussen de regering van de Republiek Albanië en de Europese Commissie betreffende de regels voor samenwerking met betrekking tot de financiële bijstand van de Europese Gemeenschap aan de Republiek Albanië in het kader van de steunmaatregelen uit hoofde van het instrument voor pretoetredingssteun van 18-10-2007 (kaderovereenkomst van 18-10-2007). Zij is namelijk van mening is dat voornoemd artikel uitsluit dat de bezoldiging die zij als deskundige in Albanië heeft ontvangen door de Republiek Kroatië aan de inkomstenbelasting wordt onderworpen.

Overweging:

De relevante rechtsvraag in de onderhavige zaak betreft de uitlegging van artikel 26, lid 2, onder c), van de kaderovereenkomst van 18-10-2007 en het recht om inkomstenbelasting te heffen over de bezoldigingen van een langetermijndeskundige zoals verzoekster, die onderdaan is van een lidstaat en die in een derde land in dienst is genomen in het kader van een door de Unie gefinancierd IPA-project. Volgens de rechtspraak van het Hof zijn de lidstaten in beginsel bevoegd om binnen hun rechtsgebied directe belastingen te heffen. Niettemin zijn de lidstaten verplicht om deze bevoegdheid in overeenstemming met de door het Unierecht opgelegde beperkingen uit te oefenen. Derhalve is het voor de verwijzende rechter van belang dat wordt verduidelijkt of een dergelijke beperking is opgenomen in artikel 26, lid 2, onder c), van de kaderovereenkomst van 18-10-2007 en wat desgevallend de werkingssfeer van een dergelijke beperking is.

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 26, lid 2, onder c), van de kaderovereenkomst tussen de regering van de Republiek Albanië en de Europese Commissie betreffende de regels voor samenwerking met betrekking tot de financiële bijstand van de Europese Gemeenschap aan de Republiek Albanië in het kader van de steunmaatregelen uit hoofde van het instrument voor pretoetredingssteun, ondertekend op 18 oktober 2007, aldus worden uitgelegd dat een lidstaat, in dit geval de Republiek Kroatië, niet gerechtigd is om inkomstenbelasting te heffen over een bezoldiging die in 2016 is betaald aan een van zijn onderdanen, die als deskundige voor lange termijn in dienst was, voor taken die op het grondgebied van Albanië zijn verricht in het kader van een project waarvan de begunstigden de overheidsinstellingen van de Republiek Albanië zijn en dat door de Europese Unie wordt gefinancierd in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun IPA 2013?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-279/93

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal, BZ