C-688/18 Spetsializirana prokuratura

Contentverzamelaar

C-688/18 Spetsializirana prokuratura

Prejudiciële hofzaak​​​​​​​

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 24 januari 2019
Schriftelijke opmerkingen: 10 maart 2019

Trefwoorden: strafrecht; recht op aanwezigheid terechtzitting

Onderwerp:

- Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (hierna: richtlijn);


Feiten:

Het gaat hier over de mogelijke schending van het recht om persoonlijk deel te nemen aan de (strafrechtelijke) zitting, aangezien enkele zittingen in afwezigheid van de verdachten hebben plaatsgevonden. De heren TX en UW werden als leden van een criminele organisatie aangeklaagd. Beide verdachten werden ingelicht over de voorwaarden waaronder de terechtzitting in hun afwezigheid kan plaatsvinden als zij zonder geldige reden niet verschijnen. Beide verdachten worden verdedigd door advocaten die bij alle zittingen aanwezig waren. In de daaropvolgende twaalf zittingen waren verschillende verdachten om verschillende redenen afwezig. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft slechts twee van deze gevallen:

- In de zitting van 16.05.2018 is TX vanwege ziekte niet verschenen. Op eigen verzoek is ook UW niet verschenen. In hun afwezigheid werden bepaalde bewijzen verkregen. Aan de verdachten werden kopieën van het proces-verbaal van deze zitting toegezonden.

In de volgende zitting van 30.05.2018 verschenen TX en UW wel. Zij verklaarden kennis te hebben genomen van het proces-verbaal van de vorige zitting en van het toen verzamelde bewijsmateriaal. Zij wensen niet dat de in hun afwezigheid verrichte handelingen werden herhaald.

- In de zitting van 01.10.2018 verscheen TX wederom niet vanwege ziekte. In zijn afwezigheid werden bepaalde bewijzen verkregen; onder meer werd de getuige à charge verhoord. Aan TX werd een kopie van het proces-verbaal van deze zitting toegezonden.

In de volgende zitting van 17.10.2018 verscheen TX wel en verklaarde dat hij kennis had genomen van het proces-verbaal van de zitting en het in zijn afwezigheid verzamelde bewijsmateriaal, en dat hij persoonlijk wilde meewerken aan het verhoor van de getuige. De rechter heeft daarom een aanvullend verhoor van de door TX genoemde getuige te laten plaatsvinden.


Overweging:

Het eerste deel van de prejudiciële vraag heeft betrekking op de zaak van UW, die in de zitting van 16.05.2018 uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij niet wilde deelnemen aan die zitting. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de voorwaarden waaronder een dergelijke afstandsverklaring geldig is. Het tweede deel van de prejudiciële vraag betreft de zaak van TX die vanwege ziekte afwezig was bij de zittingen van 16.05.2018 en 01.10.2018. Daarom zou – op het eerste gezicht – het recht van TX om in de strafprocedure bij de terechtzitting aanwezig te zijn, geschonden kunnen zijn. Het is de vraag of zijn verklaring een geldige afstandsverklaring met betrekking tot het recht op aanwezigheid vormt en of het recht om afstand te doen van deelname, ook geldt voor reeds verrichte proceshandelingen. Bijgevolg rijst ook de vraag of een schending van het recht van TX om ter terechtzitting aanwezig te zijn, ook blijft voortbestaan na zijn verklaring.


vragen:

Is het recht van de verdachte om bij de terechtzitting aanwezig te zijn overeenkomstig artikel 8, lid 1 en lid 2, juncto de overwegingen 35 en 44 van richtlijn (EU) 2016/343 geschonden, wanneer één van de zittingen in de strafprocedure in afwezigheid van de verdachte heeft plaatsgevonden en hij behoorlijk is gedagvaard, van de gevolgen van zijn afwezigheid in kennis is gesteld en door een door hem gekozen advocaat werd verdedigd, indien:

a) hij om een aan hem toe te rekenen reden niet is verschenen (hij namelijk heeft besloten om de betrokken zitting niet bij te wonen);

b) hij om een niet aan hem toe te rekenen reden niet is verschenen (te weten ziekte), wanneer hij aansluitend is geïnformeerd over de in zijn afwezigheid verrichte handelingen en na kennisneming van de feiten heeft besloten en verklaard dat:

– hij niet met een beroep op zijn afwezigheid de rechtmatigheid van deze handelingen in twijfel trekt en niet eist dat deze in zijn aanwezigheid worden herhaald;

– hij wil meewerken aan deze handelingen waarna de rechter een aanvullend verhoor van de door de verdachte genoemde persoon heeft laten plaatsvinden en de verdachte de mogelijkheid heeft geboden om hieraan op gepaste wijze mee te werken.


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: EHRM Zaak Sejdovic/Italy (nr. 56581/00, arrest van 1 maart 2006)

Specifiek beleidsterrein: JenV


​​​​​​​

 

Gerelateerde documenten