C-69/23 Streaming Services 

Contentverzamelaar

C-69/23 Streaming Services 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    1 mei 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    17 juni 2023

Trefwoorden: btw-neutraliteit, voorkoming dubbele belastingheffing

Onderwerp:

•            Artikelen 44, 53 en 59 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

•            Artikel 10, leden 1 en 2, en artikel 32, leden 1 en 2, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

•            Artikel 1 van richtlijn (EU) 2022/542 van de Raad van 5 april 2022 tot wijziging van richtlijnen 2006/112/EG en (EU) 2020/285 wat de btw-tarieven betreft

Feiten:

Verzoekster, Streaming Services Srl, is een voor btw-doeleinden in Roemenië ingeschreven belastingplichtige wier hoofdactiviteit bestaat in de levering/overdracht, onder bezwarende titel, van aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten op audiovisueel materiaal van erotische aard. Aan verzoekster werd een navorderingsaanslag opgelegd waarin bijkomende belastingen voor de vennootschap waren vastgesteld, bestaande in de btw over de betrokken diensten, die op het grondgebied van Roemenië belastbaar werden geacht. Verzoekster heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar ingediend, dat bij besluit is afgewezen door de verwerende partij (de belastingdienst).

Overweging:

Verzoekster stelt dat de belastingautoriteiten zowel de aard van de door haar verrichte diensten als de plaats van de diensten onjuist hebben vastgesteld. De btw die verschuldigd is in elke lidstaat waar de fysieke personen die de videochatdiensten afnemen zijn gevestigd, wordt door de exploitanten van de website geïnd en aan de belastingdienst afgedragen. De exploitanten van de website zijn daarom belastingplichtig. Verzoekster voert aan dat de btw in het geval van online uitzending van erotische digitale inhoud moet worden geheven op de plaats waar de activiteit word verricht. Deze is de zetel van de eigenaar van de streamingsite en niet de plaats van de videochatstudio. De verweerder stelt dat voor dit soort diensten verzoekster de persoon is die de btw moet innen, omdat de videochat-activiteit een online vermakelijkheidsdienst voor volwassenen is die in Roemenië wordt verricht, en de aldus verrichte diensten voor belastingdoeleinden in Roemenië belastbare handelingen vormen. Verzoekster is de enige die jegens de exploitant van de website verantwoordelijk is voor de door de modellen verrichte diensten en de door de bezoekers aan de beheerder van de website betaalde bedragen worden door de exploitant aan verzoekster betaald. De verweerder is van mening dat de plaats waar deze evenementen/activiteiten daadwerkelijk worden verleend moet worden geacht zich te bevinden in de lidstaat waar de dienstverrichter (organisator) van de interactieve sessies is gevestigd.

De nationale rechter merkt op dat voor de beslechting van het geding moet worden bepaald wat de juiste fiscale behandeling is van de diensten die verzoekster verricht voor een afnemer, een belastingplichtige rechtspersoon, die zijn zetel van de bedrijfsuitoefening (fiscale woonplaats) in een andere staat heeft, ongeacht of dat een lidstaat van de Unie is. De vraag is of de algemene regel van de btw-richtlijn van toepassing is, volgens welke de plaats van een dienst die voor een belastingplichtige worden verricht, de plaats is waar de afnemer is gevestigd, hetgeen zou betekenen dat de btw over deze diensten moet worden geïnd in de staat waar de afnemer zijn woonplaats heeft, dan wel de uitzondering op de algemene regel, volgens welke in geval van diensten in verband met het verlenen van toegang tot vermakelijkheidsactiviteiten die voor de belastingplichtige worden verricht, de plaats van deze diensten de plaats is waar de activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden, wat volgens de belastingautoriteit betekent dat die zich in Roemenië bevindt.

Prejudiciële vragen:

1. Moet, voor de uitlegging en de eenvormige toepassing van het [Unierecht], de levering van digitale inhoud zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is – bestaande in interactieve erotische sessies die worden gefilmd en rechtstreeks worden uitgezonden langs elektronische weg/via internet – door een belastingplichtige in een Unielidstaat (P1, videochatstudio) aan een andere belastingplichtige in een andere Unielidstaat (P2, livestreamingplatform) worden aangemerkt als een intracommunautaire verrichting van diensten waarop de algemene regels van artikel 44 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw-richtlijn) van toepassing zijn, of als verlening van toegang tot een vermakelijkheidsevenement in de zin van artikel 53 van de btw-richtlijn?

2. Wat is bij de uitlegging en de toepassing van artikel 53 van richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en artikel 32, lid 1, van uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van de btw-richtlijn, de plaats waar deze evenementen moeten worden geacht daadwerkelijk te hebben plaatsgevonden in het geval van activiteiten die bestaan in interactieve erotische sessies die worden gefilmd en rechtstreeks worden uitgezonden langs elektronische weg/via internet (wat kenmerkend is voor videochats) zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, indien:

a) de fysieke persoon (model) en de videochatstudio,

b) het livestreamingplatform en

c) de fysieke persoon die een vergoeding betaalt voor de toegang tot deze livestreamingdiensten (eindklant) zich in verschillende lidstaten/derde landen bevinden?

3. Afhankelijk van het antwoord op de eerste twee vragen: in welke van de drie lidstaten van de Europese Unie moet de belasting over de toegevoegde waarde met betrekking tot de verstrekking van diensten respectievelijk worden aangegeven en betaald?

4. Staan de btw-richtlijn en het beginsel van voorkoming van dubbele belasting in de weg aan een nationale belastingregeling als die van artikel 307 van lege nr. 227/2015 (wet nr. 227/2015), volgens welke:

A) de nationale belastingautoriteiten van de staat van de dienstverrichter de grensoverschrijdende diensten, bestaande in de verstrekking (levering) van digitale inhoud van het type dat in het hoofdgeding aan de orde is, die door een belastingplichtige in een Unielidstaat (P1 - videochatstudio) worden verricht ten behoeve van een belastingplichtige in een andere lidstaat (P2) via een in een andere staat gelegen livestreamingplatform (P3), kunnen aanmerken als diensten die toegang verlenen tot een vermakelijkheidsevenement in de zin van artikel 53 van de btw-richtlijn, met als gevolg dat de btw over die diensten moet worden geheven en afgedragen aan de belastingdienst van de staat waar de dienstverrichter zijn hoofdvestiging heeft, indien diezelfde diensten reeds eerder door de belastingautoriteiten van de staat waar de afnemer van de diensten is gevestigd (P2) – bij een fiscale bestuurshandeling die definitief is geworden omdat daartegen geen beroep is ingesteld – zijn gekwalificeerd als intracommunautaire diensten die binnen de werkingssfeer van de algemene regel van artikel 44 van de btw-richtlijn vallen? Kunnen de belastingautoriteiten van een staat die later zijn aangezocht of ambtshalve zijn optreden aan de in die staat aan fiscale controle onderworpen grensoverschrijdende diensten een andere juridische kwalificatie geven dan die welke de belastingautoriteiten van een andere staat, die in eerste instantie zijn aangezocht of ambtshalve zijn opgetreden, aan dezelfde diensten hebben gegeven bij een fiscale bestuurshandeling die definitief is geworden omdat daartegen geen beroep is ingesteld, met dubbele btw-heffing tot gevolg? Of zijn de belastingautoriteiten van een andere staat die later zijn aangezocht of ambtshalve zijn opgetreden, gebonden aan de juridische kwalificatie die aan de betrokken grensoverschrijdende diensten is gegeven door de belastingautoriteiten waaraan het probleem in eerste instantie is voorgelegd, welke kwalificatie definitief is geworden omdat zij niet is betwist en [bijgevolg] niet meer kan worden gewijzigd?

B) Afhankelijk van het antwoord op de vorige vragen: welke plaats moet in een geval als in het hoofdgeding volgens de btw-richtlijn en het beginsel van voorkoming van dubbele belastingheffing worden aangemerkt als de plaats van dienstverrichting?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-568/17

Specifiek beleidsterrein: FIN-FISC