C-694/17 Pillar Securitisation

Contentverzamelaar

C-694/17 Pillar Securitisation

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    2 februari 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    19 maart 2018

Trefwoorden: bevoegdheid; consument; Lugano

Onderwerp:

-           Verdrag van Lugano van 30 oktober 2007 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;
-           Richtlijn 87/102/EEG inzake het consumentenkrediet (vervangen door richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008).

Feiten:

Verweerster (Hildur Arnadottir wonende te Reykjavik) was de betwiste lening waarvan verzoekster (Pillar Securitisation) de terugbetaling eist, aangegaan. De bedoeling was dat verweerster met deze lening aandelen in het bedrijf kon kopen waarvan zij een van de leidinggevenden was, en waarvan zij op korte termijn bestuurder hoopte te worden. Met de aankoop van deze aandelen heeft verweerster meer dan een miljoen euro in dit bedrijf geïnvesteerd. Het gaat hier duidelijk om beroepsmatig gebruik. Verzoekster ging in beroep bij de rechter in eerste aanleg met haar vordering tot terugbetaling. De rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld dat verweerster zich kon beroepen op de beschermende bepalingen van de artikelen 15 en volgende van het Verdrag van Lugano. Verzoekster ging hierop in hoger beroep bij de rechter in tweede aanleg. Verweerster heeft met een beroep op de beschermende bepalingen van het Verdrag van Lugano inzake consumentenovereenkomsten betoogd dat de Luxemburgse rechter in de onderhavige zaak niet bevoegd is. De rechter in tweede aanleg heeft geoordeeld dat verweerster die een krediet had verkregen van €2.433.580,-, waarvan de terugbetaling was geëist door verzoekster, moest worden aangemerkt als consument in de zin van artikel 15 van het Verdrag van Lugano. Verzoekster in cassatie verwijt de rechter in tweede aanleg de bepalingen van artikel 15 van het Verdrag van Lugano, dat betrekking heeft op de bijzondere bevoegdheid inzake door consumenten gesloten overeenkomsten, te hebben toegepast op een persoon die niet als consument kon worden aangemerkt. De richtlijn bepaalt namelijk dat kredietovereenkomsten met betrekking tot bedragen hoger dan €75.000,- buiten het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, tenzij de nationale regelgeving daarin voorziet.

Overweging:

Bij de vaststelling van de internationaal relatief bevoegde rechter rijst de vraag hoe het begrip ‘consument’ in de zin van artikel 15 van het Verdrag van Lugano en van artikel 3 van richtlijn 2008/48 moet worden uitgelegd, en meer in het bijzonder de vraag welke gevolgen de beperking van het toepassingsgebied van de richtlijn inzake kredietovereenkomsten voor consumenten heeft voor de definitie van het begrip ‘consument’ in de zin van artikel 15 van het Verdrag van Lugano.

Prejudiciële vragen:

Kan een persoon bij een kredietovereenkomst die op basis van het totale kredietbedrag niet valt binnen de werkingssfeer van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad, worden aangemerkt als ,consument’ in de zin van artikel 15 van het Verdrag van Lugano van 30 oktober 2007 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken op grond van het feit dat de overeenkomst is gesloten voor een gebruik dat niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wanneer geen sprake is van een nationale bepaling volgens welke het bepaalde in die richtlijn van toepassing is op gebieden die niet binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Benincasa C-269/95;

Specifiek beleidsterrein: JenV; EZK