C-701/23 SWIFTAIR
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 6 februari 2024 Schriftelijke opmerkingen: 23 maart 2024
Trefwoorden: ne bis in idem
Onderwerp:
- Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (SUO): artikel 54;
- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 50.
Feiten:
Verzoekende partij is de ‘Procureur de la République’ van Frankrijk en de verwerende partij is vliegtuigmaatschappij Swiftair. Frankrijk en Spanje hebben gezamenlijk een onderzoek uitgevoerd naar het ongeluk dat is gebeurd met het vliegtuig AH-517 op 24 juli 2014, waarbij de gehele bemanning om het leven is gekomen. In Spanje is na het onderzoek een beslissing van voorlopige buitenvervolgstelling en seponering van de procedure gegeven. Franse onderzoeksrechters hebben daarentegen Swiftair aangeklaagd wegens onopzettelijke doding door onder andere onhandigheid en onvoorzichtigheid. Swiftair heeft de tenlastelegging betwist, gezien de beslissing van buitenvervolgstelling van de Spaanse autoriteiten. Volgens de verwerende partij kunnen zij op grond van het ne bis in idem beginsel, opgenomen in artikel 50 Handvest en 54 SUO, niet nog een keer vervolgd kunnen worden voor dezelfde strafbare feiten.
Overweging:
De vragen gaan over de uitleg van het ne bis in idem beginsel van artikel 50 Handvest en artikel 54 SUO. Volgens de verwijzende rechter moet in dit kader een vonnis een onherroepelijk karakter hebben, welke een definitief einde brengt aan de strafvervolging in de overeenkomstsluitende staat. De verwijzende rechter twijfelt in casu onder meer over of de beslissing van de Spaanse autoriteiten onherroepelijk is. De beschikking stond nog open voor heropening bij nieuwe tenlasteleggingen, waardoor het geen gezag van gewijsde lijkt te kennen. De verwijzende rechter twijfelt tevens over de uitleg die gegeven moet worden aan het begrip ‘persoon’ in de zin van artikel 54 SUO.
Prejudiciële vragen:
1) Moet artikel 54 SUO, gelezen in het licht van artikel 50 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat een voor hoger beroep vatbare beschikking van buitenvervolgingstelling die in een overeenkomstsluitende staat door een rechterlijke instantie is gegeven na een grondig onderzoek van de zaak en die voortzetting van de procedure uitsluit behalve in geval van nieuwe tenlasteleggingen, moet worden aangemerkt als een onherroepelijk vonnis in de zin van dit artikel, ook al heeft deze beschikking van buitenvervolgingstelling in de overeenkomstsluitende staat waar zij is gegeven niet alle gevolgen van een beslissing met volledig gezag van gewijsde?
2) Moet artikel 54 SUO, gelezen in het licht van artikel 50 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat in het geval van een beschikking van buitenvervolgingstelling die als een onherroepelijk vonnis geldt, waardoor zij de in deze tekst bedoelde ne bis in idem-bescherming kan bieden, de ‚persoon die bij onherroepelijk vonnis [...] is berecht’ moet worden begrepen als elke persoon die tijdens het onderzoek is beschuldigd en naar wiens handelen of nalaten een onderzoek is ingesteld, ook al was deze persoon in de onderzoeksfase formeel niet het voorwerp van enige tenlastelegging of dwangmaatregel?
3-a) Moet artikel 54 SUO, gelezen in het licht van artikel 50 van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat natuurlijke personen wier handelingen zijn verricht bij de uitoefening van hun vennootschappelijke functies, ten gunste en voor rekening van de rechtspersoon die zij vertegenwoordigen, moeten worden beschouwd als dezelfde persoon als de rechtspersoon zelf, waardoor het verboden is om een rechtspersoon in een overeenkomstsluitende staat te vervolgen wanneer de wettelijke vertegenwoordigers ervan reeds in een andere overeenkomstsluitende staat ‚bij onherroepelijk vonnis [zijn] berecht’ in de zin van het Unierecht, ook al is de rechtspersoon zelf in laatstgenoemde staat nooit op persoonlijke titel vervolgd?
3-b) Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, moet artikel 54 SUO, gelezen in het licht van artikel 50 van het Handvest, dan in een dergelijk geval aldus worden uitgelegd dat de rechtspersoon ne bis in idem-bescherming moet genieten, zelfs indien de rechtspersoon hoe dan ook niet strafrechtelijk kon worden vervolgd in de overeenkomstsluitende staat waar het onherroepelijke vonnis is gegeven, hetzij omdat de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen in die staat niet rechtstreeks bestaat, hetzij omdat de rechtspersoon alleen strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor strafbare feiten aan de omschrijving waarvan de feiten die het voorwerp vormen van de procedure, niet beantwoorden?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-486/14; C-491/07; C-187/01 en C-385/01 ; C-469/03; C-398/12 ; C-436/04; C-467/04
Specifiek beleidsterrein: JenV