C-705/21 AxFina Hungary 

Contentverzamelaar

C-705/21 AxFina Hungary 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    10 maart 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    24 april 2022

Trefwoorden : oneerlijke bedingen, wisselkoers, consumentenovereenkomst

Onderwerp : Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

Feiten:

Tussen de rechtsvoorganger van verweerster als geldverstrekker en verzoeker als schuldenaar is op 13-02-2008 een lening- en optieovereenkomst gesloten. De overeenkomst was een consumentenovereenkomst die tot doel had de aankoop van een motorvoertuig te financieren. De rechtsvoorganger van verweerster heeft feitelijk een lening van 2 830 000 HUF uitbetaald met een looptijd van 120 maanden en tegen een rente van 920 862 HUF tijdens de gehele looptijd. De schuldenaar heeft de lening derhalve in HUF ontvangen en diende deze in dezelfde valuta terug te betalen, hoewel de lening in de overeenkomst in Zwitserse Franken was opgesteld. Hieruit volgt dat de koersschommelingen van de Hongaarse forint en de Zwitserse frank van invloed waren op de terugbetalingsverplichting van verzoeker. Vaststaat dat de litigieuze leningsovereenkomst als gevolg van de toepassing van de verschillende koersen oneerlijk en derhalve nietig is. De rechter in tweede aanleg heeft bij onherroepelijk tussenvonnis vastgesteld dat de leningsovereenkomst wegens het oneerlijke karakter van het beding dat het wisselkoersrisico bij de consument legde, ongeldig was, waarna de procedure tot vaststelling van de rechtsgevolgen van de ongeldigheid werd voortgezet voor de rechter in eerste aanleg. Van doorslaggevend belang is dat de overeenkomst zonder het betreffende oneerlijke beding niet kan voortbestaan.  Het oud burgerlijk wetboek bepaalt dat indien een overeenkomst ongeldig is, de situatie van vóór de sluiting ervan moet worden hersteld. § 237, lid 2, van het oude burgerlijk wetboek bepaalt dat indien de situatie van vóór de sluiting van de overeenkomst niet kan worden hersteld, de rechter de overeenkomst van toepassing kan verklaren voor de periode tot aan de uitspraak van zijn vonnis. Een ongeldige overeenkomst kan geldig worden verklaard indien de ongeldigheidsgrond kan worden weggenomen.

Overweging:

De Hongaarse rechtspraak volgt overwegend het advies van het raadgevend orgaan van de Kúria van 19-06-2019. Volgens dit advies is in geval van ongeldigheid geldigverklaring het enige toepasbare rechtsgevolg. Volgens de heersende opvatting in de Hongaarse rechtsleer betreffende de regels inzake ongeldigheid is geldigverklaring tot uiterlijk de datum van de uitspraak, die noodzakelijkerwijs gepaard gaat met de ontbinding van de overeenkomst vanaf die datum, namelijk uitsluitend mogelijk indien de oorzaak van de ongeldigheid niet kan worden weggenomen. De ongeldigheid wordt derhalve weggenomen door de consument in zijn geheel (omzetting van de lening in HUF) of gedeeltelijk (plafonnering van het wisselkoersrisico) te ontlasten van het uit het oneerlijke beding voorvloeiende wisselkoersrisico, dus in feite door de wijziging van de inhoud van de overeenkomst, zodat geen van de partijen in een onredelijk gunstiger of ongunstiger vermogensrechtelijke situatie ten opzichte van de andere partij komt te verkeren. Deze „evenwichtsoverweging” is in de Hongaarse rechtsleer en rechtspraak ontwikkeld en wordt daarin gehanteerd als criterium voor overeenkomsten die geen consumentenovereenkomsten zijn, maar bij de verwijzende rechter is twijfel gerezen over de verenigbaarheid ervan met richtlijn 93/13 en met het beginsel van doeltreffende bescherming dat het Hof in zijn op dit gebied gewezen arresten heeft geformuleerd. In het licht van het voorgaande verzoekt de verwijzende rechter het Hof zich uit te spreken over de vraag of de in het dictum van de beschikking beschreven methoden voor de vaststelling van de rechtsgevolgen van de ongeldigheid een geschikt en doeltreffend middel vormen om oneerlijke bedingen in tussen verkopers of dienstverleners en consumenten gesloten overeenkomsten weg te nemen, gelet ook op de in de andere vragen genoemde aspecten.

Prejudiciële vragen:

1) Verzetten artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: „richtlijn 93/13”) zich tegen een uitlegging van het nationale recht volgens welke, wanneer in een situatie waarin het oneerlijke beding het eigenlijke voorwerp van de dienst betreft, zodat de (lenings)overeenkomst zonder het als oneerlijk gekwalificeerde beding niet kan voortbestaan, de rechtsgevolgen van de uit het nietige beding voortvloeiende ongeldigheid van de consumentenovereenkomst erin bestaan dat de nationale rechter, nadat hij heeft vastgesteld dat de volledige overeenkomst ongeldig is, dat wil zeggen dat de overeenkomst in haar geheel niet kan voortbestaan en geen bindende rechtsgevolgen kan hebben voor de consument,

a) de overeenkomst geldig verklaart en daarbij bepaalt dat de uitbetalingsvaluta van de lening die het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst vormt de Hongaarse forint (HUF) is, het door de consument feitelijk van de geldverstrekker ontvangen bedrag vervangt door een in HUF uitgedrukt bedrag, en de over het aldus vastgestelde bedrag te betalen gewone rente eveneens, in afwijking van de bepalingen van de nietig verklaarde overeenkomst, in HUF vaststelt (vervangt), door te bepalen dat de op de datum van de sluiting van de overeenkomst geldende „initiële rente” gelijk is aan de op de datum van de sluiting van de overeenkomst geldende Boedapest interbancaire rente (BUBOR) als referentiepercentage, vermeerderd met de waarde van de in de oorspronkelijke (in vreemde valuta luidende) overeenkomst bepaalde renteopslag;

b) de overeenkomst geldig verklaart door de wisselkoers tussen de vreemde valuta en de HUF te plafonneren, dat wil zeggen het wisselkoersrisico dat door de consument feitelijk is aangegaan, maar dat voortvloeit uit een als oneerlijk gekwalificeerd beding, verlaagt tot een door die rechter redelijk geacht en tevens door de consument ten tijde van de sluiting van de overeenkomst als redelijk te beschouwen percentage, en de in de overeenkomst vastgestelde rentevoet intact laat tot de datum van de bij latere regelgeving voorziene verplichte omzetting in HUF?

2) Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang dat de geldigverklaring volgens Hongaars recht geschiedt

a) in een feitelijke situatie waarin de tussen partijen gesloten overeenkomst nog bestaat, dat wil zeggen waarin de instandhouding van de overeenkomst tot doel heeft om de tussen partijen bestaande rechtsbetrekking middels een correctie met terugwerkende kracht van de als oneerlijk gekwalificeerde bedingen in de toekomst te laten voortbestaan – met een herberekening van de tot op die datum verrichte prestaties overeenkomstig de gewijzigde bedingen –, waardoor de consument tevens wordt beschermd tegen de uiterst nadelige consequenties die de verplichting tot onmiddellijke terugbetaling van het gehele bedrag zou meebrengen;

b) dan wel in een feitelijke situatie waarin de met het oog op het oneerlijke beding aan het oordeel van de rechter onderworpen overeenkomst niet meer bestaat – hetzij omdat de looptijd ervan is verstreken, hetzij omdat de leningverstrekker de overeenkomst wegens niet-terugbetaling of ontoereikend geachte terugbetaling reeds heeft opgezegd, hetzij, hoe dan ook, omdat de feitelijke situatie, zonder dat sprake is van de bovengenoemde omstandigheden, zodanig is dat geen van de partijen de overeenkomst als geldig beschouwt of de ongeldigheid van de overeenkomst als gevolg van een gerechtelijke beslissing niet meer in rechte kan worden aangevochten –, dat wil zeggen een situatie waarin de geldigverklaring met terugwerkende kracht niet tot doel heeft om de overeenkomst in het belang van de consument te laten voortbestaan, maar om middels een correctie van het als oneerlijk gekwalificeerde beding (of de als oneerlijk gekwalificeerde bedingen) de afrekening van de wederzijdse vorderingen en de beëindiging van de rechtsverhouding mogelijk te maken?

3) Indien het Hof vraag 1a) en vraag 1b) bevestigend beantwoordt, en mede gelet op de in vraag 2 genoemde aspecten, verzetten dan de betrokken bepalingen van richtlijn 93/13 zich, in een feitelijke situatie zoals in vraag 2a) is beschreven, tegen de instandhouding van de overeenkomst die wordt bewerkstelligd door de betrokken bedingen van de overeenkomst – tot de door de wetgever in de wet betreffende de omzetting van in vreemde valuta luidende overeenkomsten in HUF bepaalde wijzigingsdatum – te vervangen door nationale wettelijke bepalingen volgens welke

– behoudens andersluidende bepaling (waarvan in casu geen sprake is), geldschulden betaald worden in de valuta die op de plaats van betaling het wettige betaalmiddel is;

– rechtsbetrekkingen uit overeenkomst rentedragend zijn, tenzij de wet anders bepaalt;

– de rentevoet gelijk is aan de basisrentevoet van de centrale bank, tenzij de wet anders bepaalt.

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Banco Espanol Credito SA (C-618/10), (C-26/13), (C 154/15, C 307/15 en C 308/15), Raiffeisen Bank SA e.a. (C-698/18 en C-699/1)

Specifiek beleidsterrein: EZK