C-707/20

Contentverzamelaar

C-707/20

Prejudiciële hofzaak C-707/20

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     15 maart 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     1 mei 2021

Trefwoorden : belastingen; vermogen; brexit; vrij verkeer vestiging, kapitaal

Onderwerp : VWEU artikelen 49, 63 en 64

Feiten:

GL is een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde dochteronderneming van de in Nederland gevestigde moedervennootschap JTIH. De zustervennootschap van GL is gevestigd in Zwitserland. In 2011 heeft GL merken van JTIH verkocht aan de Zwitserse zustervennootschap. De ontvangen verkoopprijs werd o.a. in de vorm van dividenden, via de keten van tussenliggende in het Verenigd Koninkrijk gevestigde moeder-dochtervennootschappen aan JTIH betaald. GI heeft vervolgens in 2014 alle aandelen in een van haar eigen dochterondernemingen overgedragen aan JTIH. De Britse belasting- en douanedienst (hierna: HMRC) heeft op  grond van de exitheffingswetgeving op 06-02-2018 gedeeltelijke sluitingsbesluiten genomen met betrekking tot de merken en op 17-07-2018 met betrekking tot de aandelen, waarbij het bedrag van de – onmiddellijk invorderbare – belastbare opbrengsten en winsten die GL in de betrokken boekhoudperioden zijn toegevallen, is bepaald. GL is tegen die besluiten in beroep gegaan bij de belastingrechter in eerste aanleg. Deze heeft geoordeeld dat het besluit inzake de belasting over de overdracht van aandelen in strijd was met het Unierecht, maar het besluit inzake de belasting over de overdracht van merken niet. GL en HMRC zijn allebei tegen deze uitspraak in beroep gegaan bij de verwijzende rechter.

Overweging:

De vraag in de nationale procedure is of de heffing van een belasting over de vervreemding van aandelen en merken, zonder recht op uitstel van betaling van de belasting, verenigbaar is met het Unierecht – meer bepaald met de vrijheid van vestiging van artikel 49 VWEU met betrekking tot beide vervreemdingen, en daarnaast met het recht op vrij verkeer van kapitaal van artikel 63 VWEU met betrekking tot de vervreemding van de merken. In geval van strijd met het Unierecht vraagt de verwijzende rechter of het herstel moet bestaan in de betaling van de belasting op basis van betalingen in termijnen of op realisatiebasis.

Prejudiciële vragen:

(1) Kan met betrekking tot nationale wettelijke regelingen, zoals die inzake overdrachten binnen een groep, die alleen van toepassing zijn op groepen ondernemingen, beroep worden gedaan op artikel 63 VWEU?

(2) Ook wanneer in algemene zin geen beroep kan worden gedaan op artikel 63 VWEU met betrekking tot de bepalingen inzake overdrachten binnen een groep, kan op dat artikel dan wel een beroep worden gedaan:

(a) met betrekking tot kapitaalverkeer van een in een lidstaat van de Unie gevestigde moedervennootschap naar een in Zwitserland gevestigde dochtervennootschap, wanneer de moedervennootschap 100 %-deelnemingen heeft in zowel de in Zwitserland gevestigde dochtervennootschap als de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde dochtervennootschap ten laste waarvan de belasting wordt geheven?

(b) met betrekking tot kapitaalverkeer door een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde 100 %-dochteronderneming naar een in Zwitserland gevestigde 100 %-dochteronderneming van dezelfde in een lidstaat van de Unie gevestigde moedermaatschappij, gelet op het feit dat de twee vennootschappen zustervennootschappen zijn en geen moeder-dochterrelatie hebben?

(3) Vormt een wettelijke regeling als de bepalingen inzake overdrachten binnen een groep, die een onmiddellijke belasting heft over een overdracht van activa door een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap aan een in Zwitserland gevestigde zustervennootschap (die in het Verenigd Koninkrijk geen bedrijf uitoefent door middel van een vaste inrichting), wanneer beide vennootschappen 100 %-dochterondernemingen zijn van een gemeenschappelijke moedervennootschap die in een andere lidstaat is gevestigd, in omstandigheden waarin een dergelijke overdracht belastingneutraal zou zijn indien de zustervennootschap ook in het Verenigd Koninkrijk was gevestigd (of in het Verenigd Koninkrijk een bedrijf uitoefende door middel van een vaste inrichting), een beperking van de vrijheid van vestiging van de moedervennootschap in de zin van artikel 49 VWEU of, in voorkomend geval, een beperking van het vrije verkeer van kapitaal in de zin van artikel 63 VWEU?

(4) Wanneer beroep kan worden gedaan op artikel 63 VWEU:

(a) vormde de overdracht van de merken en aanverwante activa door Gallaher Limited aan JT International SA, tegen een vergoeding die de marktwaarde van de merken moest weerspiegelen, dan kapitaalverkeer in de zin van artikel 63 VWEU?

(b) vormden de kapitaalbewegingen van JT International Holding BV naar JT International SA, haar in Zwitserland gevestigde dochteronderneming, dan directe investeringen in de zin van artikel 64 VWEU?

(c) kan artikel 64 VWEU, gelet op het feit dat deze bepaling slechts van toepassing is op bepaalde soorten kapitaalverkeer, worden toegepast in omstandigheden waarin kapitaalverkeer zowel kan worden aangemerkt als een directe investering (waarnaar wordt verwezen artikel 64 VWEU) als wel als een ander soort kapitaalverkeer, waarnaar in artikel 64 VWEU niet wordt verwezen?

(5) Indien er sprake is van een beperking, en niet wordt betwist dat die beperking in beginsel gerechtvaardigd is om dwingende redenen van algemeen belang (namelijk de noodzaak om de evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid te handhaven), is deze beperking dan noodzakelijk en evenredig in de zin van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met name in omstandigheden waarin de betrokken belastingplichtige bij de vervreemding van het vermogensbestanddeel opbrengsten heeft gerealiseerd die volledig overeenstemmen met de marktwaarde ervan?

(6) Indien er sprake is van een schending van de vrijheid van vestiging en/of het recht van vrij verkeer van kapitaal:

(a) vereist het Unierecht dan dat de nationale wettelijke regeling buiten toepassing wordt gelaten, dan wel aldus wordt uitgelegd dat Gallaher Limited de mogelijkheid van uitstel van belastingbetaling wordt geboden;

(b) zo ja, vereist het Unierecht dan dat de nationale wettelijke regeling buiten toepassing wordt gelaten, dan wel aldus wordt uitgelegd dat Gallaher Limited de mogelijkheid van uitstel van belastingbetaling wordt geboden totdat de activa worden vervreemd buiten de subgroep waarvan de in de andere lidstaat gevestigde vennootschap de moedermaatschappij is (dat wil zeggen „op realisatiebasis”) of kan een mogelijkheid om de belasting in termijnen te betalen (dat wil zeggen „op basis van termijnbetaling”) een evenredig herstel bieden?

(c) Wanneer de betaling van de belasting in termijnen in beginsel een evenredig herstel kan bieden:

i. is dat dan alleen het geval indien het nationale recht de keuzemogelijkheid  bood ten tijde van de vervreemding van de activa, of is het verenigbaar met het Unierecht dat een dergelijke keuzemogelijkheid wordt geboden in de vorm van een herstel met terugwerkende kracht (in die zin dat de nationale rechter achteraf een dergelijke keuzemogelijkheid biedt, door een conforme uitlegging toe te passen of de wettelijke regeling buiten toepassing te laten)?

ii. vereist het Unierecht dan dat de nationale rechter kiest voor een herstel dat de betrokken Unierechtelijke vrijheid zo min mogelijk aantast, of volstaat het dat de nationale rechter kiest voor een herstel dat weliswaar evenredig is, maar zo min mogelijk afwijkt van het bestaande nationale recht?

iii. welke periode van afbetalingstermijnen is dan vereist?

iv. is dan een herstelmaatregel die een afbetalingsregeling omvat volgens welke betalingen reeds verschuldigd zijn vóór de datum waarop de geschillen tussen de partijen definitief zijn beslecht, in strijd met het Unierecht, met andere woorden moeten de vervaldagen van de afbetalingstermijnen in de toekomst liggen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Cadbury Schweppes en Cadbury Schweppes Overseas C-196/04; Test  Claimants in the Thin Cap Group Litigation C-524/04; Test Claimants in the FII Group Litigation C 35/11; Glaxo Wellcome C-182/08; C-286/82 en C-26/83; National Grid Indus C-371/10; DMC C-164/12; Verder LabTec C-657/13;

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

ART 01-03-21