C-708/20 Seguros Catalana Occidente

Contentverzamelaar

C-708/20 Seguros Catalana Occidente

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     22 februari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     8 april 2021

Trefwoorden : rechterlijke bevoegdheid; verzekeringen

Onderwerp :

Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: verordening);

Feiten:

Verzoekster woont in Engeland en Wales, de tweede verweerster woont in Ierland en is eigenaar van een onroerend goed in Spanje. De eerste verweerster was in het relevante tijdvak de in Spanje gezetelde aansprakelijkheidsverzekeraar van de tweede verweerster voor wat betreft het onroerend goed. De eerste verweerster neemt niet deel aan de betwisting van de rechterlijke bevoegdheid door de tweede verweerster of aan deze prejudiciële verwijzing. Verzoekster’s familied had het onroerend goed voor 7 nachten geboekt, en verzoekster (destijds 83 jaar) is daar van een ongeziene trede gevallen. Verzoekster brak haar rechterheup en -pols en liep snijwonden op aan haar voorhoofd. Verzoekster wenst een vordering in te stellen tegen de tweede verweerster ter zake van haar letsel en schade. De eerste verweerster stelt dat de verzekeringspolis niet van toepassing was op het gebruik van het onroerend goed door de tweede verweerster als vakantieaccommodatie voor betalende gasten. Daarom vond de eerste verweerster niet verplicht te zijn de tweede verweerster te vrijwaren voor het ongeval. De tweede verweerster betwistte de bevoegdheid van de gerechten van Engeland en Wales. De County Court at Birkenhead heeft geoordeeld niet bevoegd te zijn. De County Court at Birkenhead heeft de argumenten van partijen betreffende artikel 13(3) samengevat en geconcludeerd dat het noodzakelijk is het Hof een aantal prejudiciële vragen te stellen om definitief uitspraak te kunnen doen over de betwisting door de tweede verweerster van de rechterlijke bevoegdheid van de Engelse rechter.

Overweging:

Met de vragen in deze prejudiciële verwijzing worden drie afzonderlijke problemen aan de orde gesteld:

a. Indien een getroffene, krachtens artikel 13(2) van de verordening, de verzekeraar van een schadeveroorzaker aanklaagt in de lidstaat van hun woonplaats, kan de getroffene de beweerde schadeveroorzaker dan bij die vordering in het geding roepen krachtens artikel 13(3) van de verordening, wanneer de vordering tegen de beweerde schadeveroorzaker geen betrekking heeft op “verzekeringszaken”?

b. Wat wordt in afdeling 3 van de verordening verstaan onder “verzekeringszaken”?

c. Wanneer er een geschil bestaat tussen de verzoeker en de verzekeraar over de geldigheid of de dekking van de verzekeringspolis, kan de verzoeker in een dergelijk geschil de beweerde schadeveroorzaker dan in het geding roepen krachtens artikel 13(3) ter zake van een vordering tegen de verzekeraar in de lidstaat van hun woonplaats, overeenkomstig artikel 13(2)?

Prejudiciële vragen:

a. Vereist artikel 13, lid 3, van verordening (EU) nr. 1215/2012 [van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken] dat de feitelijke grondslag waarop de getroffene zich beroept om een vordering tegen de verzekeringnemer/verzekerde in te stellen, betrekking heeft op verzekeringszaken?

b. Indien vraag a) bevestigend wordt beantwoord: volstaat het feit dat de vordering die de getroffene wenst in te stellen tegen de verzekeringnemer/verzekerde voortvloeit uit dezelfde feiten, en wordt ingesteld in het kader van dezelfde procedure als de rechtstreekse vordering die tegen de verzekeraar is ingesteld, om te concluderen dat de vordering van de getroffene een verzekeringszaak betreft, ook al heeft de feitelijke grondslag van de vordering van de getroffene tegen de verzekeringnemer/verzekerde geen betrekking op verzekeringszaken?

c. Voorts en subsidiair, indien vraag a) bevestigend wordt beantwoord: volstaat het feit dat er sprake is van een geschil tussen de verzekeraar en de getroffene over de geldigheid of de dekking van de verzekeringspolis om te concluderen dat de vordering van de getroffene een verzekeringszaak betreft?

d. Indien vraag a) ontkennend wordt beantwoord: volstaat het feit dat de oproeping in het geding van de verzekeringnemer/verzekerde in het kader van de tegen de verzekeraar ingestelde rechtstreekse vordering wordt toegestaan door de wettelijke bepalingen die de rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar regelen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: MMA IARD C-340/16; FBTO Schadeverzekeringen C-463/06;

Specifiek beleidsterrein: JenV; FIN