C-708/22 Asoprovac    

Contentverzamelaar

C-708/22 Asoprovac    

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    7 februari 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    24 maart 2023

Trefwoorden: blijvend grasland, steun, kunstmatige voorwaarden

Onderwerp:

•            Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

•            Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

Feiten:

Op 01-03-2021 heeft ASOPROVAC, de Spaanse vereniging van rundvleesproducenten, bestuursrechtelijk beroep ingesteld tegen de wijziging van artikelen in een Spaans besluit. Volgens het oorspronkelijke artikel moest de aanvrager van steun voor elk perceel aangeven of dat zou worden bestemd voor de teelt van gewassen of voor instandhouding. In geval van het laatste moest, m.b.t. grasland, worden aangegeven of de instandhouding zou worden gerealiseerd d.m.v. begrazing of met behulp van andere technieken. Na wijziging van dit artikel schrijft de bepaling o.a. voor dat moet worden aangegeven of er op het grasland een productieactiviteit in de vorm van begrazing zal worden uitgevoerd en dat, in geval van openbaar blijvend grasland voor gemeenschappelijk gebruik, alleen productie op basis van begrazing met dieren van het eigen bedrijf van de steunaanvrager subsidiabel is en dat geen van de in een bijlage vermelde instandhoudingsactiviteiten subsidiabel zijn. Verzoekster betoogt dat deze bepaling nietig is omdat de Spaanse Staat geen voorwaarden voor de subsidiabiliteit van grasland kan vaststellen die niet door de Unieregeling worden vereist en die in strijd zijn met die regeling, dat de Spaanse Staat inbreuk maakt op artikel 60 van verordening 1306/2013 en rechtspraak van het Hof schendt inzake het kunstmatig creëren van voorwaarden om in aanmerking te komen voor steun door een onweerlegbaar vermoeden van fraude in te voeren, en bovendien dat de Spaanse Staat inbreuk maakt op artikelen 20 en 21 van het Handvest en de beginselen van gewettigd vertrouwen, rechtszekerheid, vaststelling bij wet, toewijzing van bevoegdheden, hiërarchie van regels en voorrang van het Unierecht schendt. Verweerster, de Spaanse nationale overheid, stelt dat het als EU-lidstaat juist verplicht was tot het invoeren van de wijzigingen en dat er wat betreft het kunstmatig creëren van voorwaarden voor steun, geen sprake is van een onweerlegbaar vermoeden. Verder betwist verweerster dat zij de door verzoekster genoemde beginselen heeft geschonden, en betoogt dat verzoekster berustte op onjuiste premisses bij de aanname van deze schendingen. Verweerster concludeert dat dit geding draait om uitlegging van de begrippen “subsidiale hectare”, “landbouwareaal”, “blijvend grasland” en “landbouwactiviteit” in verband met artikelen 4 en 32 van verordening 1307/2013, en de verwijzing naar het verbod op het creëren van kunstmatige voorwaarden om in aanmerking te komen voor steun zoals bedoeld in artikel 60 van verordening 1306/2013.

Overweging:

De verwijzende rechter acht het verzoek om een prejudiciële beslissing noodzakelijk aangezien de rechtspraak van het Hof geen antwoord biedt op de in de beslechting van het hoofdgeding gerezen vragen. Zo hadden zaken C-273/21, C-116/20 en C-176/20 allemaal betrekking op de uitlegging van artikelen die in de onderhavige zaak betwist zijn, maar verschilden in deze zaken de problematiek, de feiten of het specifiek geval zodanig dat zij geen antwoord bieden op de vragen in het hoofdgeding.

Prejudiciële vragen:

1) Moeten artikel 4 en artikel 32, lid 2, van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 en artikel 60 van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als Real Decreto 41/2021, die, om te voorkomen dat er kunstmatige voorwaarden worden gecreëerd in verband met de verlening van een concessie voor openbaar blijvend grasland voor gemeenschappelijk gebruik aan begunstigden die daar geen gebruik van maken, bepaalt dat de activiteit van begrazing alleen subsidiabel is indien deze wordt uitgevoerd met dieren van het eigen bedrijf?

2) Moet artikel 60 van verordening (EU) nr. 1306/2013 inzake het creëren van kunstmatige voorwaarden om in aanmerking te komen voor steun aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als Real Decreto 41/2021, waarin wordt uitgegaan van een vermoeden dat er sprake is van het kunstmatig creëren van voorwaarden om toegang te krijgen tot steun wanneer de landbouwactiviteit van begrazing op openbaar blijvend grasland voor gemeenschappelijk gebruik wordt uitgeoefend met dieren die niet tot het eigen bedrijf van de steunaanvrager behoren?

3) Moet artikel 4, lid 1, onder c), van verordening (EU) nr. 1307/2013 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als Real Decreto 1075/2014 van 19 december 2014, waarin wordt bepaald dat begrazing van landbouwarealen niet kan worden aangemerkt als een activiteit die tot doel heeft om die arealen in een voor begrazing geschikte staat te houden?

4) Moet artikel 4, lid 1, onder c), van voornoemde verordening (EU) nr. 1307/2013 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als Real Decreto 1075/2014 van 19 december 2014, waarin wordt bepaald dat personen die uitsluitend houder zijn van een niet-exclusief recht op begrazing van arealen die niet hun eigendom zijn en die dat recht overdragen aan een derde opdat deze de graslanden kan gebruiken voor het voederen van zijn runderen, geen landbouwactiviteit uitoefenen in de zin van punt i) van dat artikel 4, lid 1, onder c)?

5) Moeten de leden b) en c) van artikel 4, lid 1, van verordening (EU) nr. 1307/2013 aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als Real Decreto 1075/2014 van 19 december 2014, waarin wordt bepaald dat personen die uitsluitend houder zijn van een niet-exclusief recht op begrazing van voor gemeenschappelijk gebruik bestemde arealen die niet hun eigendom zijn, niet kunnen worden aangemerkt als beheerders van grasland waarvoor dit begrazingsrecht bestaat, met het oog op de uitoefening van activiteiten die tot doel hebben om die arealen in een voor begrazing geschikte staat te houden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-116/20), (C-176/20), (Beschikking, C-273/21), (C-434/12)

Specifiek beleidsterrein: LNV

Gerelateerde documenten