C-71/20 Anklagemyndigheden

Contentverzamelaar

C-71/20 Anklagemyndigheden

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     17 april 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     3 juni 2020

Trefwoorden : vrijheid van vestiging, derdelanders, werkvergunning

Onderwerp :

Artikelen 49, 52 en 54 VWEU

 

Feiten:

De in Denemarken geregistreerde vennootschap VAS Shipping ApS (voorheen Sirius Shipping ApS), die beherende reder in de zin van § 103 van de scheepvaartwet is ten aanzien van vier rederijen, die bestaan uit verschillende Zweedse naamloze vennootschappen (medereders), is door de regionale rechter voor het Oosten van Denemarken (Østre Landsret) ten laste gelegd dat zij in de periode van 22-08-2010 tot en met 22-08-2011 meer dan 25 keer Deense havens is binnengevaren met vier in het Deense internationale scheepsregister (DIS) geregistreerde schepen waarbij bemanningsleden uit derde landen werden ingezet terwijl die bemanningsleden geen werkvergunning hadden of niet op grond van § 14 van de vreemdelingenwet waren vrijgesteld van de verplichting om over een dergelijke vergunning te beschikken. Tussen partijen is niet in geschil dat het werkvergunningsvereiste van § 13, lid 1, van de vreemdelingenwet, gelezen in samenhang met § 33, lid 4, van besluit nr. 270, een beperking van de vrijheid van vestiging in de zin van artikel 49 VWEU kan vormen. Het doel de stabiliteit van de arbeidsmarkt te waarborgen en aldus verstoring daarvan te voorkomen, kan in beginsel beperkingen van het vrije verkeer rechtvaardigen. Volgens het openbaar ministerie zijn de Deense voorschriften evenredig, dat wil zeggen dat zij geschikt zijn om de verwezenlijking van het daarmee nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaan dan nodig is om dat doel te bereiken. Het openbaar ministerie stelt zich dan ook op het standpunt dat de beperking van de vrijheid van vestiging verenigbaar is met het Unierecht. Sirius Shipping ApS daarentegen, is van mening dat de in deze zaak aan de orde zijnde Deense voorschriften in strijd zijn met het Unierecht. De voorschriften zijn niet geschikt om de stabiliteit van de arbeidsmarkt te waarborgen. Enerzijds hebben de Deense voorschriften volgens Sirius Shipping ApS een beperkt toepassingsgebied en anderzijds zijn ze zeer beperkend voor scheepseigenaren, die verplicht zijn om hun arbeidsvoorwaardenbeleid aan te passen.

 

Overweging:

In een aantal arresten heeft het Hof vastgesteld welke factoren op grond van het VWEU in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van de evenredigheid van beperkingen van de vrijheid van werkgevers om hun arbeidskrachten te kiezen. Die rechtspraak heeft echter voornamelijk betrekking op het verband met voorschriften voor diensten. Eerdere arresten van het Hof vormen dan ook geen betrouwbare leidraad voor de beoordeling van het verband tussen de aan de orde zijnde Deense voorschriften en artikel 49 VWEU over de vrijheid van vestiging. De Østre Landsret is daarom van oordeel dat een beslissing over de vraag of artikel 49 VWEU in de weg staat aan voorschriften als de Deense, waarbij een werkvergunningsvereiste wordt opgelegd voor derdelanders die werken op schepen die de Deense vlag voeren en die eigendom zijn van onderdanen van andere lidstaten van de Unie, noodzakelijk is voor het wijzen van zijn vonnis in de onderhavige zaak.

 

Prejudiciële vraag:

Staat artikel 49 VWEU in de weg aan een wettelijke regeling van een lidstaat op grond waarvan bemanningsleden uit derde landen die werken op een schip dat de Deense vlag voert en dat eigendom is van een reder die onderdaan is van een andere lidstaat van de Unie, moeten beschikken over een werkvergunning, tenzij het schip ten hoogste 25 keer een haven van de betrokken lidstaat binnenvaart, berekend over het gehele voorgaande jaar?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-221/89), (C-212/97), (C-170/05), Commissie/Oostenrijk (C-161/07), (C-18/17),

Specifiek beleidsterrein: SZW, EZK