C-710/18 Land Niedersachsen

Contentverzamelaar

C-710/18 Land Niedersachsen

Prejudiciële hofzaak    

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik
hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 04 januari 2019
Schriftelijke opmerkingen: 21 februari 2019

Trefwoorden: vrij verkeer werknemers; discriminatie

Onderwerp:

- Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (hierna: verordening);

- Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd;


Feiten:

Het Tarifvertrag für den öffentlichen Dienst der Länder (TV-L) regelt als cao de arbeidsvoorwaarden van de bij een Duitse deelstaat in dienst zijnde werknemers. Verzoekster (WN) is van 1997 t/m 2014 ononderbroken in Frankrijk werkzaam geweest als lerares. Minder dan zes maanden na het einde van deze werkzaamheden is zij als lerares in dienst getreden bij het onderwijs van de verweerder (deelstaat Nedersaksen). Aangezien haar beroepservaring bij een andere werkgever was verworven, kon deze slechts voor een totaal van maximaal drie jaar in aanmerking worden genomen. Bij brief van 20.10.2014 heeft verzoekster verzocht om herziening van haar indeling in een salarisschaal, hetgeen door verweerder is afgewezen. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Arbeitsgericht (arbeidsrechter in eerste aanleg) en heeft gevorderd dat werd verklaard dat de verweerder verplicht is om haar met terugwerkende kracht salaris toe te kennen volgens de vijfde salarisschaal van salarisgroep 11 TV-L. Het Arbeitsgericht heeft de vordering toegewezen. In het hoger beroep van verweerder heeft het Landesarbeitsgericht (arbeidsrechter in tweede aanleg) het vonnis van het Arbeitsgericht vernietigd en de vordering afgewezen. Met haar beroep bij de verwijzende rechter vordert verzoekster herstel van het in eerste aanleg gewezen vonnis. Volgens verzoekster is de gunstigere behandeling van de bij dezelfde werkgever verworven relevante beroepservaring bij de indeling in salarisschalen in strijd met artikel 45 VWEU en artikel 7 van de verordening. Verweerder is van mening dat de in §16(2) TV-L, op nationaliteit berustende indirecte discriminatie is gerechtvaardigd, aangezien deze regeling op geoorloofde wijze beoogt de eerder bij dezelfde werkgever door werknemers in tijdelijke dienst verworven rechten te beschermen.


Overweging:

Het is onduidelijk of de bevoordeling van de eerder bij dezelfde deelstaat werkzame werknemers door de regeling in §16(2) TV-L is gerechtvaardigd omdat de daardoor beoogde bijzondere bescherming van werknemers door de raamovereenkomst wordt vereist. Het Hof wordt derhalve verzocht om een oplossing voor de collisie van twee verschillende door het Unierecht beschermde doelen, waarbij het ene afkomstig is uit het primaire recht (vrije verkeer van werknemers) en het andere uit het secundaire recht (bescherming van werknemers in tijdelijke dienst).


Prejudiciële vraag:

Moeten artikel 45, lid 2, VWEU en artikel 7, lid 1, van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling zoals die is vastgesteld in § 16, lid 2, van het Tarifvertrag für den öffentlichen Dienst der Länder (TV-L), volgens welke de bij de huidige werkgever verworven relevante beroepservaring bij een nieuwe aanstelling wordt begunstigd bij de indeling in de salarisschaal van een beloningssysteem volgens de cao, doordat de beroepservaring overeenkomstig § 16, lid 2, tweede volzin, TV-L onbeperkt wordt meegeteld, terwijl de bij andere werkgevers verworven relevante beroepservaring overeenkomstig § 16, lid 2, derde volzin, TV-L slechts voor ten hoogste drie jaar in aanmerking wordt genomen, wanneer deze gunstiger behandeling Unierechtelijk is vereist krachtens clausule 4, punt 4, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Commissie/Duitsland C-387/99, Inspire Art C-167/01; Commissie/Verenigd Koninkrijk C-582/08; Commissie/Griekenland C-475/01; Palacios de la Villa C-411/05; C-45/09; C-297/10 en C-298/10; C-530/13.


Specifiek beleidsterrein: SZW; JenV
​​​​​​​