C-711/22 Advance Pharma

Contentverzamelaar

C-711/22 Advance Pharma

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    6 januari 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    23 februari 2023

Trefwoorden: rechtsbescherming, onafhankelijke en onpartijdige rechters, onherroepelijke uitspraak

Onderwerp: Artikel 19 VEU en Artikel 47 Handvest

Feiten:

In 2016 is door de rechter in eerste aanleg te Warschau een vordering van de verzoekster, Advance Pharma, tot veroordeling van verweerder, schatkist – hoofdinspecteur voor de geneesmiddelen te Warschau, tot het betalen van een schadevergoeding afgewezen. Hoger beroep is afgewezen in 2017, en het ingestelde cassatieberoep is ontvankelijk verklaard en afgewezen bij onherroepelijke beslissing van de hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken (“SN”) in 2019. Hierop diende verzoekster een verzoekschrift in bij het EHRM waarbij zij aanvoerde dat de beslissing van de SN is gegeven door personen waarvan enkelen geen onafhankelijke en onpartijdige rechters zijn, aangezien zij zijn benoemd onder deelneming van de nationale raad voor de rechtspraak in Polen die volgens normen van de Poolse grondwet, conventies en verdragen op gebrekkige wijze is samengesteld. Het EHRM heeft op 03-02-2022 een schending van artikel 6, lid 1, EVRM vastgesteld, aangezien de schendingen in de procedure  voor de benoeming van zeven rechters van de civiele kamer van de SN, waarvan drie de zaak van de verzoeker hebben onderzocht, dermate ernstig waren dat inbreuk is gemaakt op de kern van het recht van verzoekster op een ‘gerecht dat bij de wet is ingesteld’. Het EHRM verklaarde tevens dat de bij de zaak betrokken rechtsprekende formatie geen ‘bij wet ingesteld gerecht’ is. Daarop heeft verzoekster in mei 2022 heropening verzocht van de procedure voor de SN. Verzoekster voert aan dat afwijzing tot heropening naar aanleiding van het EHRM-arrest kan leiden tot het ontnemen van de waarborg van een effectieve rechterlijke bescherming voor burgers en andere procespartijen.

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich af of een civiele procedure die bij onherroepelijke uitspraak van een rechterlijke instantie van een lidstaat van de Unie is afgesloten, kan worden heropend nadat het EHRM een schending van de verdragsnormen heeft vastgesteld in die zaak, en of een rechtsmiddel dat de mogelijkheid biedt om, naar aanleiding van een dergelijke EHRM-uitspraak, heropening van een bij onherroepelijke uitspraak afgesloten procedure te verzoeken, in het licht van de verdragsnormen een wezenlijk aspect van het recht op effectieve rechterlijke bescherming in het kader van civiele zaken vormt, wanneer de lidstaat voorziet in een ander rechtsmiddel ter bescherming van de rechten van een partij bij een procedure die bij een onherroepelijke uitspraak is afgesloten. De verwijzende rechter betoogt dat een dergelijk rechtsmiddel geen wezenlijk aspect van het recht op effectieve rechterlijke bescherming vormt, zeker indien de rechtsorde van de betrokken lidstaat voorziet in een ander rechtsmiddel die de rechten beschermt van een partij bij een bij onherroepelijke uitspraak afgesloten procedure. Hij baseert zich hierbij op het rechtszekerheidsbeginsel alsmede het belang van de stabiliteit van rechterlijke uitspraken in civiele zaken, het vertrouwen in de geldende rechtsorde van de lidstaten en de bescherming van de rechten van partijen. Volgens de verwijzende rechter volstaat de optie gebruik te maken van rechtsmiddelen die de rechtsbescherming van de partij mogelijk maken op een andere wijze dan door heropening van de onherroepelijke uitspraak voor de waarborging van het recht op toegang tot de rechter.

Prejudiciële vraag:

Is in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, gelezen in samenhang met artikel 19, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het in de rechtsstelsels van sommige lidstaten van de Unie voorziene rechtsmiddel waarmee naar aanleiding van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarbij schending van de verdragsnormen is vastgesteld kan worden verzocht om heropening van een bij onherroepelijke uitspraak afgesloten procedure, een wezenlijk aspect van het recht op effectieve rechterlijke bescherming in het kader van een civiele procedure wanneer het rechtsstelsel van de betrokken lidstaat voorziet in een ander rechtsmiddel voor de rechterlijke bescherming van de rechten van een partij bij een procedure die is afgesloten bij een onherroepelijke uitspraak?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Skoma-Lux (C-161/06), Hochtief Solution Magyarországi Fióktelepe (C-620/17)

Specifiek beleidsterrein: JenV, BZ, BZK