C-713/21 Finanzamt X

Contentverzamelaar

C-713/21 Finanzamt X

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    21 januari 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    7 maart 2022

Trefwoorden : BTW, wedstrijdpaarden, prestatie, prijzengeld

Onderwerp :

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Feiten:

Verzoeker is een ruiter en exploiteerde in de jaren 2007 tot en met 2012 een „trainingsstal voor wedstrijdpaarden”. De paarden die ter beschikking werden gesteld van verzoeker, werden in zijn bedrijf vakkundig gestald, verzorgd en getraind en werden uitgebracht op wedstrijden in binnen- en buitenland. Verzoeker sloot met de in Duitsland gevestigde eigenaren van de paarden overeenkomsten tot terbeschikkingstelling, waarbij deze eigenaars hun paarden „ter beschikking stelden” van verzoeker. Aangezien het prijzengeld in het kader van paardenwedstrijden uitsluitend toekwam aan de eigenaar van de paarden, werd tevens overeengekomen dat verzoeker 50 % zou ontvangen van alle geldprijzen en prijzen in natura die hij voor de eigenaar met diens paarden won. In het kader van een controle ter plaatse ging de inspecteur ervan uit dat de opbrengsten van wedstrijden in binnen- en buitenland met andermans paarden onderworpen waren aan het normale belastingtarief. Daarop heeft verweerder, de belastingdienst (FA), gewijzigde omzetbelastingaanslagen vastgesteld en het voorbehoud van herziening opgeheven. Bij besluit van 06-07-2017 heeft het FA verzoekers bezwaren ongegrond verklaard. Ook het beroep bij de Duitse belastingrechter in eerste aanleg (FG) slaagde niet wat het belangrijkste geschilpunt betrof. De FG heeft in zijn vonnis geoordeeld dat het prijzengeld voor de deelname met andermans paarden aan wedstrijden in binnen- en buitenland een vergoeding is voor prestaties die aan het normale belastingtarief zijn onderworpen. Verzoeker heeft op grond van de overeenkomsten met de paardeneigenaren één enkele prestatie verricht, die de stalling en training van de paarden en de deelname van de paarden aan wedstrijden omvatte.

Overweging:

De prejudiciële vraag is relevant voor de beslechting van het geding. Op basis van de feitelijke vaststellingen van het FG, staat vast dat verzoeker, als eigenaar van een trainingsstal voor wedstrijdpaarden, één enkele prestatie heeft verricht die zowel de stalling en training van de paarden als de deelname aan wedstrijden omvatte. Voor deze reeks elementen en handelingen ontving hij van de eigenaar van het betrokken paard een vergoeding voor de onderhoudskosten, de wedstrijd- en vervoerskosten en de hoefsmid- en dierenartskosten, alsmede de helft van de wedstrijdopbrengst. Deze beoordeling is in overeenstemming met de door het Hof vastgestelde rechtsbeginselen inzake de afbakening van één enkele prestatie ten opzichte van meerdere prestaties. Indien het arrest van het Hof in de zaak Baštová aldus moet worden begrepen dat het ontbreken van een vergoeding de doorslaggevende factor is, zou de juridische beoordeling door het FG onjuist kunnen zijn. Indien daarentegen het ontbreken van een prestatie de doorslaggevende factor is, zou het vonnis van het FG juist zijn, zodat het beroep tot „Revision” van verzoeker ongegrond zou moeten worden verklaard. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot het arrest Baštová, is in het onderhavige geding immers niet alleen een prestatie aan de orde die enkel wordt vergoed om een bepaald wedstrijdresultaat te behalen en derhalve afhangt van bepaalde onzekere factoren. In casu gaat het integendeel om één enkele prestatie bestaande uit het stallen, trainen en uitbrengen van paarden op wedstrijden. Deze prestatie is in haar geheel beschouwd niet afhankelijk van onzekere factoren, aangezien deze slechts betrekking hebben op een onderdeel van de deelname aan de wedstrijd. Omdat er sprake is van één enkele prestatie, wordt de helft van het prijzengeld niet afgestaan om een bepaald wedstrijdresultaat te behalen, maar voor de algehele prestatie die niet afhangt van dit resultaat (stalling, training en deelname aan wedstrijden).

Prejudiciële vraag:

Met betrekking tot de betekenis van artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 10 november 2016, Baštová, C-432/15 (EU:C:2016:855):

Verricht de eigenaar van een trainingsstal voor wedstrijdpaarden één enkele prestatie – bestaande uit de stalling, training en deelname van paarden aan wedstrijden – ten behoeve van de paardeneigenaar ook onder bezwarende titel wanneer de paardeneigenaar als vergoeding voor deze prestatie de helft van het recht op prijzengeld dat in geval van een succesvolle deelname aan een wedstrijd aan hem toekomt, afstaat?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-432/15), (C-149/01), , (C-283/12), (C-71/18), (C-224/18), (C-276/18)

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal