C-718/22 Debeka Lebensversicherung 

Contentverzamelaar

C-718/22 Debeka Lebensversicherung 

Prejudiciële hofzaak 

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    1 februari 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    18 maart 2023

Trefwoorden: verzekeringen, herroepingsrecht, polisafgiftemodel, consument

Onderwerp:

•            Richtlijn 90/619/EEG van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 79/267/EEG (Tweede richtlijn levensverzekering)

•            Richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (Derde richtlijn levensverzekering)

Feiten:

Het geding tussen partijen – de verzekeringnemer en de verzekeraar – betreft de volledige ontbinding van een verzekeringsovereenkomst die volgens het zogenoemde „polisafgiftemodel” is gesloten. Verzoeker heeft in 1996 een kapitaalvormende levensverzekering met verweerster gesloten; zowel de premiebetaling als de verzekering zouden op 01-11-2024 eindigen. Hierbij werden verzoeker – zoals volgens het polisafgiftemodel gebruikelijk – de polisvoorwaarden en de consumentenvoorlichting pas met de verzekeringspolis toegezonden. In 2020 heeft verzoeker zijn herroepingsrecht met betrekking tot deze

verzekeringsovereenkomst respectievelijk de totstandkoming ervan op grond van de oorspronkelijke versie van § 5a van de Duitse wet inzake de verzekeringsovereenkomst (VVG) uitgeoefend. Volgens hem is het polisafgiftemodel in strijd met het Unierecht en bestaat daardoor reeds een „eeuwig herroepingsrecht”. Ook voert hij aan dat de informatie over het herroepingsrecht formeel onjuist was. Voorts baseert hij zijn herroeping erop dat de verplicht aan de consument te verstrekken inlichtingen ontbraken of onvolledig waren. Verzoeker vordert, op grond van ongerechtvaardigde verrijking van de verzekeraar, terugbetaling van de in de tussentijd betaalde premies en teruggave van de baten die de verzekeraar op basis van de premies heeft ontvangen en behaald. Volgens verweerster was de informatie over het herroepingsrecht correct en is ook alle belangrijke consumentenvoorlichting verstrekt. Zij wijst alle door verzoeker aangevoerde rechten op informatie af.

Overweging:

Bij dit verzoek om een prejudiciële beslissing staat de vraag centraal welke grenzen voor de uitoefening van consumentenrechten in het verzekeringsrecht gelden. Allereerst moet het zogenaamde polisafgiftemodel worden getoetst en moeten de gevolgen van een eventuele onverenigbaarheid met het Unierecht worden beoordeeld. Bij een hieruit voortvloeiend herroepingsrecht rijst de vraag of de beginselen van verwerking en rechtsmisbruik in het nadeel van de consument werken. Voorts moet worden verduidelijkt of een verzekeraar zich op verwerking of misbruik van recht kan beroepen wanneer de informatie over het herroepingsrecht gebrekkig was of wanneer de  noodzakelijke consumentenvoorlichting ontbrak en daaruit principieel een recht op herroeping voortvloeit. Ten slotte wordt het Hof verzocht om te verduidelijken of een verzekeringnemer – na een succesvolle herroeping – bij de handhaving van zijn rechten een recht op informatie of andere verlichtingen ten opzichte van de verzekeraar heeft.

Prejudiciële vragen:

1. Verzet het Unierecht, in het bijzonder artikel 31 van de Derde richtlijn levensverzekering en artikel 15, lid 1, van de Tweede richtlijn levensverzekering, in voorkomend geval gelezen in samenhang met artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zich tegen een nationale regeling volgens welke de volledige consumentenvoorlichting pas wordt verstrekt nadat de consument een aanvraag heeft ingediend, namelijk wanneer de verzekeringspolis wordt toegezonden („polisafgiftemodel”)?

Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord: vloeit daaruit voor de consument reeds een herroepingsrecht voort, dat wil zeggen een recht op ontbinding van de verzekeringsovereenkomst? Kan het beroep op rechtsverwerking of rechtsmisbruik zich tegen dit recht verzetten?

2. Mag een verzekeraar die de consument niet of slechts onjuist over zijn herroepingsrecht heeft geïnformeerd, zich met betrekking tot de daaruit voortvloeiende rechten van de consument, zoals in het bijzonder het herroepingsrecht, beroepen op rechtsverwerking of misbruik van recht?

3. Mag een verzekeraar die de consument geen of slechts onvolledige of onjuiste consumentenvoorlichting heeft verstrekt, zich met betrekking tot de daaruit voortvloeiende rechten van de consument, zoals in het bijzonder het herroepingsrecht, beroepen op rechtsverwerking of misbruik van recht?

4. Verzet het Unierecht, in het bijzonder artikel 15, lid 1, van de Tweede richtlijn levensverzekering, artikel 31 van de Derde richtlijn levensverzekering en artikel 35, lid 1, van richtlijn 2002/83, in voorkomend geval gelezen in samenhang met artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zich tegen een nationale regeling of rechtspraak volgens welke de verzekeringnemer, nadat hij zijn herroepingsrecht rechtmatig heeft uitgeoefend, de stelplicht en de bewijslast draagt in verband met de berekening van de door de verzekeraar zelf ontvangen voordelen? Vereist het Unierecht, in het bijzonder het doeltreffendheidsbeginsel, indien een dergelijke verdeling van de stelplicht en de bewijslast toelaatbaar is, dat daar voor de verzekeringnemer een recht op informatie jegens de verzekeraar of andere verlichtingen tegenover staan, zodat hij zijn rechten kan doen gelden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Endress (C-209/12), Towarzystwo Ubezpieczeń Życie (C-143/20 en C-213/20), N Luxembourg 1 (C-115/16), FT (C-307/22), UK e.a, (C-33/20, C-155/20 en C-187/29), Åkerberg Fransson, (C-617/10), Leonhard (C-301/18), BNP Paribas Personal Finance (C-776/19-C-782/19), Faber (C-497/13), Nationale-Nederlanden Levensverzekering Mij (C-51/13), Mercedes-Benz Group (C-100/21), Euro Box Promotion e.a. (C-357/19)

Specifiek beleidsterrein: SZW, EZK