C-72/14 X
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuraak Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie
Termijnen: Motivering departement: 4 april 2014 (Concept-) schriftelijke opmerkingen: 21 april 2014 Schriftelijke opmerkingen: 21 mei 2014 Trefwoorden: belastingen; sociale zekerheid; Rijnvarendenverdrag
Onderwerp - Verdrag betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden; Trb.1981,43 - Verordening 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (Pb L 149, blz 2)
Verzoeker X heeft de NL nationaliteit en woont in 2006 in NL. Hij werkt als stuurman op een in NL geregistreerd motorschip. Hij vaart niet alleen in NL maar ook in BEL, LUX en DUI. In maart 2006 ontvangt hij van de LUXaut een formulier E101 waarin vermeld dat hij zijn werkzaamheden op 01-01-2002 heeft aangevangen en (in 2006) op de loonlijst van een LUX bedrijf staat. Op de papieren van het MinVenW (Rijnvaartverklaring) aan de in NL gevestigde eigenaar van het schip staat bij ‘exploitant’ geen naam eigenaar ingevuld. Op een in 2006 door de LUXaut afgegeven certificaat staat wel de naam van de (LUX) exploitant vermeld. Verzoeker doet aangifte IB/PV over 2006 en vraagt daarbij vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen en aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Verweerder legt verzoeker echter over 2006 een gecorrigeerde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen op, plus heffingsrente. Hij gaat in bezwaar tegen de niet-verlening van de gevraagde vrijstelling PV maar deze handhaaft de aanslag. Zijn beroep bij de Rb wordt ongegrond verklaard en de zaak ligt nu bij het Hof DB. Verzoeker stelt dat hij volgens Vo. 1408/71 in LUX verzekerd is, volgens verweerder is dat NL omdat hier het Rijnvarendenverdrag geldt.
De verwijzende NL rechter (Hof DB) moet aan de hand van de toewijzingsregels bepalen of Vo. 1408/71 of het Rijnvarendenverdrag van toepassing is. Partijen zijn het niet eens over de vraag wie de exploitant van het schip is. Verweerder stelt dat Vo. 1408/71 niet van toepassing is (de exploitant is NL) en dat derhalve de afgegeven E101-verklaring grondslag mist. Verzoeker is van mening dat de exploitant LUX is en (verwijzend naar arrest C-202/97 Fitzwilliam) dat de verklaring, ongeacht of deze op de juiste gronden is verstrekt, NL bindt. Hij stelt tevens dat verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden en dat de aanslag op grond daarvan nietig is. Verweerder blijkt navraag te hebben gedaan bij LUXaut over de geldigheid van de afgegeven E101-verklaring. Uit de reactie blijkt volgens verweerder dat LUXaut niet de intentie had een dergelijke verklaring af te geven maar dat dit is gebeurd omdat exploitanten van schepen volgens hun verklaring dienden aan te tonen dat de bemanning verzekerd was en dat het Rijnvarendenverdrag niet in een dergelijk bewijs voorziet. Omdat geen ander formulier voorhanden was hebben de LUXaut van een E101-formulier gebruik gemaakt. Hof DB stelt de volgende vragen aan het HvJEU: I. In het arrest Fitzwilliam heeft het Hof van Justitie beslist, dat een E101-verklaring, afgegeven door het bevoegde orgaan van een lidstaat, de socialezekerheidsorganen van andere lidstaten bindt, ook indien deze verklaring inhoudelijk onjuist mocht zijn. Geldt deze beslissing ook voor gevallen als het onderhavige, waarin de toewijzingsregels van de Verordening niet van toepassing zijn? 11. Is voor de beantwoording van deze vraag van belang dat het bevoegde orgaan niet beoogde een E101-verklaring af te geven, doch om administratieve redenen bewust en weloverwogen documenten heeft gebruikt die zich naar vorm en inhoud als E101-verklaringen presenteerden, terwijl de belanghebbende meende en ook redelijkerwijs kon menen een dergelijke verklaring te hebben ontvangen?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-202/97 Fitzwilliam Specifiek beleidsterrein: FIN mede SZW