C-72/16 Prospector Offshore Drilling ea

Contentverzamelaar

C-72/16 Prospector Offshore Drilling ea

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   25 maart 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       11 april 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   11 mei 2016
Trefwoorden: vennootschapsbelasting; recht vrije vestiging, vrij verkeer diensten, vrij kapitaalverkeer

Onderwerp
VWEU artikel 49 (recht vrije vestiging), artikel 56 (vrij verkeer diensten), artikel 63 (vrij kapitaalverkeer)

Verzoeksters (drie groepen ondernemingen) zijn actief in de olie- en gaswinning op het continentaal plat van het VK. Zij hebben booreilanden in eigendom. De groepen zijn samengesteld uit ondernemingen naar VK-recht (die in VK vennootschapsbelastingplichtig zijn), maar ook naar LUX recht, en het recht van de Cayman-eilanden.
Verzoeksters klagen over nieuwe belastingregelgeving op booractiviteiten voor de olie- en gaswinning op het continentaal plat van het VK. De verwijzende rechter zet uitgebreid uiteen hoe de huidige regelgeving in elkaar steekt (ptn 2 – 16 - Winst uit activiteiten op het continentaal plat wordt beschouwd als winst van een vaste inrichting in het VK; winstafscheiding voor de onderneming, ter onderscheiding van de winstafscheiding voor de productie, voor de aan vennootschapsbelasting van het VK onderworpen winst uit offshore boringen op het continentaal plat van het VK en een (huur)bovengrens voor uitgaven die binnen de afscheiding voor de onderneming bij de berekening van de winst van oliemaatschappijen op de inkomsten in mindering kunnen worden gebracht; verrekenprijsregeling; definitie ‘activiteiten van een oliemaatschappij’).
Vóór invoering van de nieuwe regelgeving was het voor verzoeksters mogelijk om (i) in het kader van een activiteit gemaakte kosten in het algemeen te verrekenen met de winst uit die activiteit, en (ii) verliezen of uitgaven van een onderneming binnen een groep af te wentelen op een andere vennootschap binnen de groep. Dit was met name van belang voor de kosten van booreilanden die gehuurd werden van een dochtermaatschappij die gevestigd was in een staat waar minder belasting verschuldigd was dan in het VK. De constructie die daarvoor gebruikt werd is ‘bareboat charter’ (alleen het eiland, geen bemanning). De eigenaar van het booreiland was in VK geen vennootschapsbelasting verschuldigd omdat hij niet over een vaste inrichting in het VK beschikte. De volle huurbetalingen konden met de winst verrekend worden. Door invoering van de huurbovengrens is dat niet langer mogelijk. Ook het niet langer kunnen aftrekken van beheerskosten van de winst uit hun booractiviteiten als gevolg van de winstafscheiding van de oliemaatschappij is voor de in VK gevestigde moedermaatschappijen nadelig. Verzoeksters stellen dat de nieuwe regelgeving het vrij verrichten van diensten, de vrijheid van vestiging en het vrije kapitaalverkeer belemmeren. Het gaat met name om de hantering van een vaste huurbovengrens waarvoor zij als bezwaar aanvoeren dat die de regel van de normale marktprijs bij de bepaling van de winst uit de betrokken activiteit opzij zet. Zij zijn het niet eens met de door de VK belastingAut (verweerster) aangevoerde rechtvaardiging: een evenwichtige verdeling van heffingsbevoegdheid en belastingsoevereiniteit. De huurbovengrens verstoort de evenwichtige verdeling doordat zij de regel van de marktprijs, die ter bescherming ervan dient, opzij zet.
Verweerster stelt dat zij op grond van het territorialiteitsbeginsel de belasting mag heffen. De nieuwe regeling is ingevoerd omdat de boordienstenindustrie in het VK als geheel haar ondernemingsstructuur kunstmatig heeft opgesplitst waardoor VK belastinginkomsten misloopt. Zij acht alleen artikel 49 (recht vrije vestiging) relevant en niet alle verzoeksters kunnen daar rechten aan ontlenen omdat zij buiten EU gevestigd zijn. Vermindering van aftrek boven de huurbovengrens blijft mogelijk op grond van de bestaande regeling voor groepsaftrek. Dat verzoeksters daar door onvoldoende andere niet-afgescheiden winst niet altijd gebruik van kunnen maken is niet relevant. Het gaat verweerster met name om het tegengaan van belastingontwijking.

De verwijzende VK rechter (High Court of Justice England & Wales) acht het, gelet op de omvangrijke en voortdurend in ontwikkeling zijnde rechtspraak op het gebied van de in stelling gebrachte vrijheden, noodzakelijk de volgende vragen aan het HvJEU voor te leggen:
1. Staat artikel 49, 56 of 63 VWEU is de weg aan nationale wetgeving zoals Part 8ZA van de Corporation Tax Act 2010, die regels geeft voor de kostenaftrek voor in het Verenigd Koninkrijk belastbare winst van ondernemingen die booractiviteiten verrichten voor de olie-industrie (“oliemaatschappijen”) uit activiteiten (de “betrokken activiteiten”) waarbij bepaalde van een met de oliemaatschappij “verbonden” persoon geleasede activa (“relevante activa”) worden ingezet, op grond waarvan:
1.1. voor de berekening van de met de betrokken activiteiten behaalde winst een vooraf bepaalde bovengrens geldt voor de aftrekbaarheid van betalingen voor leasing van relevante activa van verbonden personen, die wordt berekend op basis van de aanschafkosten van de geleasede activa;
1.2. ter hoogte van de betalingen die aldus door de bovengrens niet voor aftrek in aanmerking zijn gekomen, verrekening mag plaatsvinden met (eventuele) belastbare winst in het Verenigd Koninkrijk van de oliemaatschappij of andere ondernemingen binnen dezelfde groep, die niet voortvloeit uit de betrokken activiteiten; en
1.3. winst uit de betrokken activiteiten wordt afgescheiden doordat is bepaald dat in het Verenigd Koninkrijk ontstane kosten of zowel binnen als buiten het Verenigd Koninkrijk gemaakte verliezen elders in de groep van de oliemaatschappij niet kunnen worden verrekend met winst uit de betrokken activiteiten, maar wel kunnen worden verrekend met (eventuele) andere winst?
2. Meer in het bijzonder, staat artikel 49, 56 of 63 VWEU in de weg aan dergelijke wetgeving ingeval:
2.1. een aan de vennootschapsbelasting van het Verenigd Koninkrijk onderworpen oliemaatschappij haar activa leaset van een verbonden onderneming, die niet aan de vennootschapsbelasting van het Verenigd Koninkrijk is onderworpen en is opgericht en gevestigd is in een andere lidstaat, en/of
2.2. de omstandigheden zijn zoals uiteengezet in punt 2.1 supra, met de bijzonderheid dat ook de oliemaatschappij in die andere lidstaat is opgericht en gevestigd is, en/of
2.3. de aan de vennootschapsbelasting van het Verenigd Koninkrijk onderworpen oliemaatschappij de dochteronderneming is van een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde moedermaatschappij, die een andere, niet aan vennootschapsbelasting onderworpen en in een derde staat opgerichte en gevestigde dochteronderneming heeft en de oliemaatschappij haar activa van deze dochteronderneming in het derde land leaset, en/of
2.4. er enige andere relevante combinatie is van plaats van vestiging en/of toepasselijke belastingwetgeving voor de oliemaatschappij en/of de lessor van de activa?
3. Luidt het antwoord op een van bovenstaande vragen anders indien in het algemeen en/of in het specifieke geval van [verzoeksters] groepen die booreilanden bezitten en in het Verenigd Koninkrijk boordiensten verrichten geen aanzienlijke nettowinst in het Verenigd Koninkrijk hebben behalve uit booractiviteiten?
4. Luidt het antwoord op een van bovenstaande vragen anders indien de bestreden bepalingen tot doel hebben belastingontwijking door het creëren van een kunstmatig gefragmenteerde ondernemingsstructuur zonder zelfstandige economische realiteit buiten de groep te voorkomen?
Aangehaalde jurisprudentie: C-524/04 Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation; C-35/11 Test Claimants in the FII Group Litigation
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten