C-723/20 Galapagos BidCo. 

Contentverzamelaar

C-723/20 Galapagos BidCo. 

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     24 februari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     10 april 2021

Trefwoorden : insolventie; rechterlijke bevoegheid

Onderwerp :

-           Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (hierna: insolventieverordening);

-           Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (hierna: insolventieverordening 2000);

-           Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna: terugtrekkingsakkoord);

Feiten:

Het betreft hier een insolventieprocedure ten aanzien van Galapagos (hierna: schuldenaar), een in april 2014 opgerichte holding die in het Luxemburgse handelsregister is ingeschreven en waarvan de statutaire zetel zich in Luxemburg bevindt. De schuldenaar heeft geen werknemers in dienst. In juni 2019 heeft de schuldenaar het voornemen opgevat om zijn feitelijke bestuurszetel over te brengen naar Engeland. Op 22-08-2019 hebben haar bestuursleden bij de Britse High Court een verzoek ingediend tot opening van een insolventieprocedure ten aanzien van de schuldenaar. De bestuursleden zijn de volgende dag vervangen door een nieuw bestuurslid, dat voor de schuldenaar een kantoor te Düsseldorf heeft opgericht. De procedure bij de High Court is voortgezet als schuldeisersprocedure, en er is tot op heden nog geen beslissing genomen tot opening van een insolventieprocedure. Op 06-09-2019 hebben de schuldeisers bij de Duitse insolventierechter een verzoek tot opening van een insolventieprocedure ingediend. De insolventierechter heeft conservatoire maatregelen bevolen en DE aangesteld als voorlopige curator. De rechter heeft zich internationaal bevoegd verklaard op grond dat het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar zich te Düsseldorf bevond toen het verzoek werd ingediend. Verzoekster tot cassatie, een dochteronderneming van de schuldenaar, heeft bij de rechter in tweede aanleg (hierna: Landgericht) in haar hoedanigheid van schuldeiser hoger beroep ingesteld tegen die beslissing van de insolventierechter. Zij heeft diens internationale bevoegdheid betwist en aangevoerd dat de bestuurszetel van de schuldenaar in juni 2019 naar Engeland is overgebracht. Bij beslissing van 30-10-2019 heeft het Landgericht dat hoger beroep verworpen. Verzoekster heeft hierop beroep in cassatie ingesteld.

Overweging:

Mocht een van de prejudiciële vragen bevestigend worden beantwoord, dan zou het beroep in cassatie moeten worden toegewezen. Voor de beantwoording van de eerste prejudiciële vraag is beslissend of de vastgestelde feiten de gevolgtrekking wettigen dat het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar in Duitsland is gelegen. Of het feit dat het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar begin september 2019 in Duitsland was gelegen met zich meebrengt dat de Duitse rechterlijke instanties internationaal bevoegd zijn om de hoofdinsolventieprocedure te openen, hangt af van de beantwoording van de tweede prejudiciële vraag.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 3, lid 1, van verordening (EU) 2015/848 aldus worden uitgelegd dat het centrum van de voornaamste belangen van een schuldplichtige vennootschap waarvan de statutaire zetel zich in een lidstaat bevindt, niet gelegen is in een tweede lidstaat waar zich de plaats van haar hoofdkantoor bevindt, zoals die plaats kan worden bepaald aan de hand van objectieve en door derden vaststelbare factoren, wanneer de schuldplichtige vennootschap in omstandigheden als die van het hoofdgeding de plaats van haar hoofdkantoor heeft overgebracht van een derde lidstaat naar de tweede lidstaat, terwijl in de derde lidstaat nog moet worden beslist op een verzoek tot opening van de hoofdinsolventieprocedure ten aanzien van die onderneming?

2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet artikel 3, lid 1, van verordening (EU) 2015/848 dan aldus worden uitgelegd

a)         dat de rechterlijke instanties van de lidstaat op het grondgebied waarvan zich ten tijde van de indiening van een verzoek tot opening van een insolventieprocedure het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar bevindt, internationaal bevoegd blijven totdat die procedure wordt geopend, wanneer de schuldenaar het centrum van zijn voornaamste belangen naar het grondgebied van een andere lidstaat overbrengt nadat het verzoek tot opening van eeninsolventieprocedure is ingediend, maar voordat op dit verzoek is beslist, en

b)         dat deze voortdurende internationale bevoegdheid van de rechterlijke instanties van een lidstaat uitsluit dat de rechterlijke instanties van een andere lidstaat bevoegd zijn om kennis te nemen van latere verzoeken tot opening van de hoofdinsolventieprocedure die bij een rechterlijke instantie van een andere lidstaat worden ingediend nadat het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar is overgebracht naar die andere lidstaat?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-1/04;

Specifiek beleidsterrein: JenV