C-724/18 en C-727/18 Cali Apartments e.a.

Contentverzamelaar

C-724/18 en C-727/18 Cali Apartments e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik
hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 25 januari 2019
Schriftelijke opmerkingen: 11 maart 2019

Trefwoorden: dienstenrichtlijn;

Onderwerp:

- Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt;


Feiten:

De vragen en rechtsoverwegingen van C-727/18 zijn dezelfde als die in C-724/18. De Franse officier van justitie heeft de vennootschap Cali Apartments (eigenaar van een eenkamerflat in Parijs) in kort geding gedagvaard op grond van artikel L631-7 van het wetboek bouw en woningen (hierna: WBW). Volgens artikel L631-7 WBW zijn in bepaalde gemeenten (> 200.000 inwoners) wijzigingen van het gebruik van woonruimten onderworpen aan voorafgaande vergunning, onder de door artikel L631-7-1 WBW vastgestelde voorwaarden. De officier wil dat Cali Apartments wordt veroordeeld tot een geldboete en dat Cali Apartments wordt verplicht het pand weer voor normale bewoning te gebruiken. De burgemeester van Parijs heeft vrijwillig in de zaak geïntervenieerd. De appelrechter oordeelt dat was aangetoond dat de eenkamerflat zonder voorafgaande vergunning op onregelmatige basis kortstondig werd verhuurd aan incidentele klanten, in strijd met de bepalingen van artikel L631-7 WBW. Zij heeft de vennootschap Cali Apartments veroordeeld tot betaling van een geldboete van €15.000,- en gelast het pand weer voor normale bewoning te gebruiken. Cali Apartments komt op tegen de uitspraak omdat de appelrechter - door artikel L631-7 WBW toe te passen - inbreuk heeft gepleegd op het beginsel van voorrang van het Unierecht. Cali Apartments vindt dat de appelrechter had moeten vaststellen dat de beperking op het vrij verrichten van diensten werd gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang en dat het nagestreefde doel niet door een minder beperkende maatregel kon worden bereikt, zoals wordt voorgeschreven door artikel 9b)c) van de richtlijn.


Overweging:

Allereerst rijst de vraag of het herhaaldelijk kortstondig tegen betaling verhuren van een gemeubileerde woning - die niet de hoofdverblijfplaats van de verhuurder is - aan incidentele klanten die daar niet hun woonplaats kiezen, een dienst is in de zin van artikel 2 van de richtlijn. Zo ja, dan rijst de vraag of een nationale regeling (zoals artikel L631-7 WBW) die geldt voor de verhuur van gemeubileerde toeristenverblijven, een vergunningstelsel voor bovengenoemde activiteit vormt in de zin van de artikelen 9 tot en met 13 van de richtlijn? Vormt het door de wetgever nagestreefde doel - de bestrijding van het tekort aan huurwoningen - een dwingende reden van algemeen belang in de zin van de rechtspraak van het Hof?


Prejudiciële vragen:

1. Is richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006, gelet op de omschrijving van het onderwerp en de werkingssfeer ervan in de artikelen 1 en 2, van toepassing op het herhaaldelijk kortstondig, ook niet-beroepsmatig, onder bezwarende titel verhuren van een gemeubileerde woning – die niet de hoofdverblijfplaats van de verhuurder is – aan incidentele klanten die daar niet hun woonplaats kiezen, met name met betrekking tot de begrippen dienstverrichters en diensten?

2. Bij een bevestigend antwoord op de vorige vraag, vormt een nationale regeling zoals vastgesteld in artikel L631-7 WBW een vergunningstelsel voor bovenvermelde activiteit in de zin van de artikelen 9 tot en met 13 van richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 of enkel een vereiste dat onder de artikelen 14 en 15 valt?

Indien de artikelen 9 tot en met 13 van richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 van toepassing zijn:

3. Dient artikel 9, onder b), van die richtlijn in die zin te worden uitgelegd dat de doelstelling inzake de bestrijding van het tekort aan huurwoningen een dwingende reden van algemeen belang vormt die een nationale maatregel kan rechtvaardigen waardoor in bepaalde geografische gebieden de herhaaldelijke kortstondige verhuur van een gemeubileerde woning aan incidentele klanten die daar niet hun woonplaats kiezen aan een vergunning wordt onderworpen?

4. Zo ja, is die maatregel evenredig met het nagestreefde doel?

5. Verzet artikel 10, lid 2, onder d) en e), van de richtlijn zich tegen een nationale maatregel die de „herhaaldelijke” „kortstondige” verhuur van een gemeubileerde woning aan „incidentele klanten die daar niet hun woonplaats kiezen” aan een vergunning onderwerpt?

6. Verzet artikel 10, lid 2, onder d) tot en met g), van de richtlijn zich tegen een vergunningstelsel waarbij de voorwaarden voor de afgifte van de vergunningen bij besluit na beraadslaging in de gemeenteraad worden vastgesteld, in het licht van de doelstelling van sociale gemengdheid, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kenmerken van de woningmarkten en de noodzaak te voorkomen dat de woningnood nog groter wordt?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie:C-360/15 en C-31/16;

Specifiek beleidsterrein: EZK
​​​​​​​

 

Gerelateerde documenten