C-724/22 Investcapital

Contentverzamelaar

C-724/22 Investcapital

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    16 februari 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    2 april 2023

Trefwoorden: oneerlijke bedingen; recht op ambtshalve toetsing; verval van recht

Onderwerp:

•            Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

•            Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten;

Feiten:

In juli 2018 heeft de entiteit Investcapital LTD (hierna: verzoeker) verzocht om de uitvaardiging van een betalingsbevel tegen G.H.T. (hierna: verweerster) voor een totaalbedrag van 5.774,84 euro op grond van de cessie van die schuld door Servicios Financieras Carrefour EFC SA (hierna: SFC). De betalingsbevelprocedure werd afgesloten met een beslissing in juli 2019, die fungeerde als executoriale titel in het in december 2021 ingediende verzoek tot executie. De verwijzende rechter heeft geconstateerd dat in de verklaring van de cederende financiële entiteit SFC wordt gesproken van ‘niet-terugbetaald kapitaal’, dat niet noodzakelijkerwijs overeenkomt met de ‘hoofdsom’. Om die reden bestaat het vermoeden dat voornoemd bedrag (het ‘niet-terugbetaald kapitaal’) niet is uitgesplitst in de hoofdsom en andere contractuele posten die worden gestaafd door een door de cederende financiële entiteit afgegeven boekhoudkundig uittreksel. Als gevolg daarvan is de toetsing van het oneerlijke karakter van bedingen uitgevoerd zonder over alle benodigde gegevens te beschikken. De verwijzende rechter, die een beslissing moet nemen op het verzoek om executie, heeft verzoeker en verweerster in kennis gesteld van de mogelijkheid om in dit stadium van de procedure (opnieuw) een toetsing van het bestaan van oneerlijke bedingen uit te voeren. Verzoeker en verweerster verschillen van mening over of die toetsing dient te worden uitgevoerd (in de uitvoeringsfase), aangezien de toetsing ook al in de hoofdfase (betalingsbevelprocedure) is uitgevoerd. 

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich, kortgezegd, af of richtlijn 93/13/EEG zich verzet tegen verval van het recht op een toetsing van het oneerlijke karakter van bedingen in het kader van een executie die voortvloeit uit een betalingsbevelprocedure, waardoor de rechter die van oordeel is dat er oneerlijke bedingen zijn die eerder niet zijn ontdekt of niet oneerlijk zijn verklaard geen nieuwe toetsing kan uitvoeren.

Prejudiciële vragen:

1. Verzet artikel 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten zich ertegen dat bij de executie van een titel die is afgegeven in het kader van een betalingsbevelprocedure waarin een toetsing van het oneerlijke karakter van bedingen is uitgevoerd, een nieuwe ambtshalve toetsing van het oneerlijke karakter van bedingen wordt uitgevoerd?

Indien artikel 7 van richtlijn 93/13/EEG zich daar niet tegen verzet, staat dat artikel er dan aan in de weg dat van de executeur wordt verlangd dat hij alle aanvullende informatie verstrekt waarmee de oorsprong van het bedrag van de schuld kan worden gespecificeerd, waaronder de hoofdsom en in voorkomend geval rente, contractuele boetes en andere bedragen, teneinde het oneerlijke karakter van die bedingen ambtshalve te kunnen toetsen? Verzet artikel 7 van de richtlijn zich tegen een nationale regeling die niet voorziet in het opvragen van dergelijke aanvullende stukken bij de executie?

2. Verzet het beginsel van doeltreffendheid van het Unierecht zich tegen een nationale procesrechtelijke regeling die in de weg staat aan of niet voorziet in een tweede ambtshalve toetsing van het oneerlijke karakter van bedingen bij de executie van een titel die is afgegeven in het kader van een betalingsbevelprocedure, [indien] de rechter van oordeel is dat er sprake kan zijn van oneerlijke bedingen doordat het oneerlijke karakter in de eerdere procedure waarin die executoriale titel is afgegeven ontoereikend of onvolledig is getoetst?

Indien het beginsel van doeltreffendheid van het Unierecht zich daartegen verzet, moet dan worden geoordeeld dat het strookt met dit beginsel dat de rechter van de executeur kan verlangen dat hij, met het oog op de toetsing van het mogelijke oneerlijke karakter van bedingen, alle nodige stukken overlegt om te kunnen bepalen welke contractuele posten ten grondslag liggen aan het bedrag van de schuld?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-600/19 (Ibercaja Banco); C-49/14 (Finanmadrid FC); C-618/10 (Banco Español de Credito); C-453/18;

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten