C-725/17 EVN Bulgaria Toplofikatsia e.a.

Contentverzamelaar

C-725/17 EVN Bulgaria Toplofikatsia e.a.

  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    267februari 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    13 april 2018

Trefwoorden: energiediensten

Onderwerp:

-           Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijn 85/577/EEG van de Raad en van richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad;

Feiten:

Verzoekster (Toplofikatsia Sofia) is een gemeentelijk stadsverwarmingsbedrijf. Verweerder is een natuurlijke persoon, die eigenaar is van een woning in een verwarmbaar gebouw, d.w.z. een gebouw dat over een interne installatie beschikt die door alle koopwoningen van het gebouw leidt en begint bij het onderstation van het stadsverwarmingsnet dat door verzoekster wordt uitgebaat.  In casu wordt niet betwist dat de algemene vergadering van mede-eigenaars voor de facturering van het warmte-energieverbruik heeft gekozen voor het bedrijf Termokomplekt OOD en op 04.12.2004 met dit bedrijf een overeenkomst voor het factureren van de verbruiksaandelen heeft gesloten (wat echter wel wordt betwist, is of deze transactie verbindend is voor verweerder). Tussen verzoekster en verweerder bestaat er geen schriftelijke overeenkomst. Verzoekster voert aan dat zij en verweerder krachtens een niet formeel ontstane verbintenisrechtelijke rechtsbetrekking (op grond van de eigendomsverwerving van een woning in het verwarmbare gebouw) partijen zijn bij een overeenkomst over de levering van warmte, waarvoor over de periode van 01.05.2014 t/m 30.04.2016 niet zou zijn betaald. De betaling voor de dienstverstrekking zou bestaan uit de vergoeding voor warm water, verwarming en warmteverliezen van de leverancier in de gemeenschappelijke ruimten van het gebouw, alsook uit de onkosten van het bedrijf waaraan de facturering van het verbruik is opgedragen. Verweerder geeft toe dat hij de factuur voor warmte niet heeft betaald, maar betwist dat er een contractuele betrekking met verzoekster bestaat en dat hij de dienstverrichtingen van verzoekster heeft benut. Verweerder voert met name aan dat hij eigenaar is, maar geen gebruiker; tussen hem en verzoekster zou er geen verbintenisrechtelijke rechtsbetrekking bestaan en hij zou niet gebonden zijn aan de overeenkomst over de facturering van de verbruiksaandelen, die zonder zijn medewerking is gesloten. De zaak is in eerste aanleg aanhangig bij de verwijzende rechterlijke instantie en werd ingeleid op verzoek van het stadsverwarmingsbedrijf met het oog op betaling van de bovengenoemde bedragen voor de levering van warmte.

Overweging:

De Bulgaarse rechtspraak en wet bepalen dat de eigenaar van een woning - in een gebouw dat uit meerdere wooneenheden bestaat - automatisch een aandeel in de gemeenschappelijke delen van het gebouw verwerft en daarnaast ook een de facto rechtsbetrekking met het stadsverwarmingsbedrijf “verwerft”. Wet en rechtspraak laten er geen twijfel over bestaan dat er op deze wijze een “overeenkomst” ontstaat tussen de woningeigenaar en het stadsverwarmingsbedrijf. De individuele eigenaar kan volgens de geldende regeling de levering van warm water en verwarming in een concrete woning stopzetten, maar aan het laatste deel van de dienstverrichting, namelijk de facturering van het verbruiksaandeel in de gemeenschappelijke delen, kan hij zich niet onttrekken. De verwijzende rechter vraagt zich af of de richtlijn – naast het uitsluiten van traditionele verbintenissenrecht over het sluiten van overeenkomsten – ook de regeling van deze hoogst ongebruikelijke, bij wet vastgestelde structuur voor het ontstaan van contractuele betrekkingen van haar werkingssfeer uitsluit?

Prejudiciële vragen:

1. De richtlijn sluit de rechtsbepalingen van het traditionele verbintenissenrecht over het sluiten van overeenkomsten van haar werkingssfeer uit; sluit zij echter ook de regeling van deze hoogst ongebruikelijke, bij wet vastgestelde structuur voor het ontstaan van contractuele betrekkingen van haar werkingssfeer uit?
2. Voor zover de richtlijn een eigen regeling in dit geval niet uitsluit; gaat het dan om een overeenkomst in de zin van artikel 5 van de richtlijn of om iets anders? Wanneer het een overeenkomst is of wanneer het geen overeenkomst is: vindt de richtlijn in het onderhavige geval toepassing?
3. Valt dit type van de facto overeenkomsten binnen de werkingssfeer van de richtlijn onafhankelijk van het tijdstip waarop zij zijn ontstaan, of vindt de richtlijn enkel toepassing op nieuw verworven woningen of – strikter nog – enkel op nieuwbouwwoningen (d.w.z. installaties waarvan de gebruikers om aansluiting op het stadsverwarmingsnet verzoeken)?
4. Voor zover de richtlijn toepassing vindt: maakt de nationale regeling inbreuk op artikel 5, lid 1, onder f), juncto lid 2, die voorzien in het recht respectievelijk de principiële mogelijkheid om de rechtsbetrekking te beëindigen?
5. Voor zover een overeenkomst moet worden gesloten: is hiervoor een vorm voorgeschreven en welke inhoudelijke reikwijdte moet de informatie hebben die de consument (hier: de individuele woningeigenaar en niet de gemeenschap van mede-eigenaars) ter beschikking moet worden gesteld? Heeft de ontstentenis van tijdige en toegankelijk gemaakte informatie invloed op het ontstaan van de rechtsbetrekking?
6. Is een uitdrukkelijk verzoek, d.w.z. een formele wilsuiting van de consument noodzakelijk om partij bij een dergelijke rechtsbetrekking te worden?
7. Wanneer er, al dan niet formeel, een overeenkomst werd gesloten, maakt de verwarming van de gemeenschappelijke ruimten van het gebouw (in het bijzonder het trappenhuis) ook deel uit van het voorwerp van de overeenkomst en heeft de consument de dienstverstrekking met betrekking tot dit deel van het gebouw besteld, wanneer daartoe geen uitdrukkelijk verzoek van hemzelf of zelfs van de volledige gemeenschap van mede-eigenaars voorligt (bijvoorbeeld, wanneer de radiatoren werden verwijderd, waarvan meestal zal moeten worden uitgegaan – de experts vermelden namelijk geen radiatoren in de gemeenschappelijke ruimten van het gebouw)?
8. Is het van belang (of maakt het een verschil uit) voor de eigenaar, in diens hoedanigheid van consument die om verwarming van de gemeenschappelijke ruimten heeft verzocht, wanneer de levering van warmte in zijn koopwoning is stopgezet?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: /

Specifiek beleidsterrein: EZK