C-725/21 SOMEO 

Contentverzamelaar

C-725/21 SOMEO 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    25 januari 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    11 maart 2022

Trefwoorden : gemeenschappelijk douanetarief, gecombineerde nomenclatuur, autostoelen,

Onderwerp :

Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief

Feiten:

De Sloveense belastingdienst is na een douanecontrole tot de slotsom gekomen dat het product „gaas voor de vervaardiging van opbergnetten” moest worden ingedeeld onder de codes GN 6307 90 10 en Taric 00 betreffende andere geconfectioneerde textielartikelen van haakwerk waarop een douanetarief van 12 % van toepassing is, en dat het product „stoelbescherming” moest worden ingedeeld onder de codes GN 3926 90 97 en Taric 90, die betrekking hebben op andere artikelen van kunststof en waarop een douanerecht van 6,5 % van toepassing is. Bijgevolg heeft die belastingdienst verzoekster veroordeeld tot betaling van 298 810,52 EUR aan douanerechten over industriële producten en de daarover verschuldigde vertragingsrente. Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Sloveense bestuursrechter,  welke dit beroep heeft verworpen bij vonnis van 23-07-2020. Verzoekster is van mening dat de twee betrokken producten moeten worden ingedeeld onder post GN 9401 90 80, aangezien de stoelbescherming geen product voor algemeen gebruik is en geen dergelijk artikel van kunststof dat onder tariefpost 39 van de GN valt, en het gaas voor de vervaardiging van opbergnetten geen eindproduct van textielstof is dat onder post 63 van de GN valt, maar beide producten uitsluitend worden gebruikt voor autostoelen en indien zij niet daarop worden gemonteerd, geen zelfstandige functie hebben.

Overweging:

In dit verband merkt de verwijzende rechter vooreerst op dat het product „stoelbescherming” niet uitdrukkelijk is opgenomen in de tekst van post 3926, en evenmin in de tekst van de aantekeningen op afdeling VII of hoofdstuk 39 van de GN, en dat het product „gaas voor de vervaardiging van opbergnetten” niet uitdrukkelijk is opgenomen in de tekst van post 6307, en evenmin in de aantekeningen op afdeling XI of hoofdstuk 63 van de GN. In het licht van het bovenstaande vraagt de verwijzende rechter zich in de eerste plaats af of de twee betrokken producten kunnen worden ingedeeld onder hoofdstuk 94, en meer in het bijzonder onder post GN 9401 90 80, waaronder zij evenwel uitsluitend kunnen worden ingedeeld indien zij worden aangemerkt als „delen” van stoelen (voor automobielen). Gelet op het feit dat bijvoorbeeld armleuningen niet noodzakelijkerwijs de functie van de stoel beïnvloeden, maar desondanks in de GS-toelichting bij wijze van voorbeeld zijn aangemerkt als deel van een stoel, vraagt de verwijzende rechter zich af of het voor de omschrijving van het begrip „deel” in de zin van hoofdstuk 94 van de GN daadwerkelijk noodzakelijk is dat het zitmeubel zonder dat deel zijn essentiële of voornaamste functie niet zou kunnen vervullen, of dat volstaat dat het afzonderlijke deel als deel van de stoel kan worden aangemerkt. Indien dit laatste aspect beslissend is, rijst de vraag, (met name) in het licht van aantekening 1, onder d), op hoofdstuk 94, of het feit dat de twee hier aan de orde zijnde producten (niet) autonoom kunnen worden gebruikt, gevolgen heeft voor de vraag of zij al dan niet kunnen worden ingedeeld onder post 9401 90 80.

Prejudiciële vragen:

1. Is het, om een afzonderlijk product te kunnen kwalificeren als een „deel” van een autostoel als bedoeld in hoofdstuk 94 van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, in de op het hoofdgeding toepasselijke versies, noodzakelijk dat de stoel zonder dat product zijn essentiële en voornaamste functie (in de zin van een functionele eenheid) niet kan vervullen of volstaat het dat het afzonderlijke deel, dat bestemd is om uitsluitend op autostoelen te worden gemonteerd, als een deel van de stoel kan worden aangemerkt?

2. Is het voor de indeling van de twee betrokken producten onder post 9401 90 80 van belang of zij al dan niet zelfstandig voor algemeen gebruik kunnen dienen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-480/13), (C-532/14 en C-533/14), Germany (C-559/18), (C-144/15), (C-138/18), RUMA GmbH (C-183/06), (C-173/08), (C-568/11)

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal, FIN