C-725/23 Tusnia
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak , en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 24 januari 2024 Schriftelijke opmerkingen: 10 maart 2024
Trefwoorden: handelstransactie, betalingsachterstand
Onderwerp: Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties: artikel 1, lid 2, artikel 2, punt 8, en artikel 6, lid 1.
Feiten:
Verzoekende partij is een commanditaire vennootschap op aandelen en verwerende partij oefent een economische activiteit in eigen naam uit. De partijen hebben op 3 juli 2019 een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten ten aanzien van een bedrijfsruimte. Op 28 mei 2020 heeft verzoekende partij de gesloten huurovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd. De verzoekende partij vordert betaling van verweerder van meer dan drie ton, betreffende de huur, vergoedingen voor gebruikte nutsvoorzieningen en andere vergoedingen in verband met het onderhoud van het pand. Daarnaast wordt betaling van alle onbetaalde facturen gevorderd met invorderingskosten.
Overweging:
Volgens de verwijzende rechter is uitleg vereist van artikel 2, punt 8, van richtlijn 2011/7. Er bestaat twijfel over de vraag of verzoekende partij aanspraak kan maken op vergoeding van de invorderingskosten ten aanzien van facturen die geen betrekking hebben op de huur voor de verschillende maanden. De vraag is hier of een ‘verschuldigd bedrag’ in de zin van de richtlijn betrekking kan hebben op elk contractueel overeengekomen bedrag, ook wanneer het uitsluitend verband houdt met de vergoeding van door de ondernemer gemaakte kosten en niet overeenstemt met een voor de betreffende rechtsbetrekking kenmerkende prestatie. De juiste uitleg is van belang, omdat een van de voorwaarden voor de mogelijkheid tot het vorderen van vertragingsrente is dat de schuldeiser het hem verschuldigde bedrag niet tijdig heeft ontvangen.
Prejudiciële vraag:
Moet artikel 2, punt 8, van richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (herschikking) (PB 2011, L 48, blz. 1) aldus worden uitgelegd dat de daarin opgenomen definitie niet alleen betrekking heeft op de hoofdsom die verschuldigd is voor de kenmerkende prestatie in het kader van de contractuele verhouding die aanleiding geeft tot de levering van goederen of de verrichting van diensten, maar ook op de kosten die ontstaan zijn in verband met de uitvoering van de overeenkomst in kwestie en die krachtens deze overeenkomst moeten worden vergoed door de schuldenaar?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-199/19 RL; C-585/20 BFF Finance Iberia S.A.U.
Specifiek beleidsterrein: JenV