C-727/22 Friends of the Irish Environment 

Contentverzamelaar

C-727/22 Friends of the Irish Environment 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    3 februari 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    20 maart 2023

Trefwoorden: milieubeoordeling, SMB-richtlijn, vergunningen, plan

Onderwerp: Richtlijn 2001/42/EG van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s

Feiten:

De Supreme Court heeft bij arrest van 09-11-2022 beslist het Hof drie vragen voor te leggen over de uitlegging van de SMB-richtlijn. Dit verzoek om een prejudiciële beslissing wordt ingediend naar aanleiding van een hogere voorziening die is ingesteld in een procedure tot betwisting van de twee onderdelen van Project Ireland 2040 die op 16-02-2018 door de Ierse regering zijn vastgesteld. Project Ireland omvat twee plannen, het nationale planningskader (hierna ook: „NPK”) en het nationale ontwikkelingsplan (hierna ook: „NOP”). In casu wordt de geldigheid van de vaststelling van beide plannen betwist op grond dat niet zou zijn voldaan aan de vereisten van de SMB-richtlijn. Met betrekking tot het NPK werd betoogd dat de behandeling van redelijke alternatieven, zoals is vereist door de richtlijn, ontoereikend was. In dit verband rijst logischerwijs de prealabele vraag of het NPK en/of het NOP een „plan of programma” is in de zin van de richtlijn en binnen de werkingssfeer ervan valt. Verweerders betoogden dat het NPK wel in het licht van de SMB-richtlijn, maar niet uit hoofde van een wettelijke verplichting was beoordeeld. Los daarvan betogen zij dat het NOP een „begrotingsbeleid” is en derhalve van de werkingssfeer van de SMB-richtlijn is uitgesloten op grond van artikel 3, lid 7, ervan. Het NPK werd samen met het nationaal ontwikkelingsplan gepubliceerd — een investeringsplan om de uitvoering van het NPK te verzekeren en te ondersteunen door middel van de verstrekking van kapitaalinvesteringen, waaronder een specifiek vernieuwings- en ontwikkelingsfonds voor stedelijke en plattelandsgebieden ter waarde van 3 miljard EUR — aangezien erin wordt uiteengezet hoe financiering beschikbaar zal worden gesteld voor bepaalde projecten die essentieel worden geacht voor de verwezenlijking van de in het NPK vastgestelde strategische resultaten. In het NOP worden belangrijke infrastructuurwerken voor financiering voorgesteld, zoals spoorweg-, weg- en luchthaveninfrastructuur. Het omvat geen overwegingen in verband met planning of ontwikkeling.

Overweging:

Een plan of een programma moet op grond van de SMB-richtlijn worden beoordeeld indien het aan de drempelvoorwaarden van artikel 2, onder a), voldoet. Terwijl was komen vast te staan dat het NPK moet worden beoordeeld op grond van de habitatrichtlijn, werd aanvaard dat het NPK voldeed aan de vereisten van artikel 3, lid 2, onder b), van de SMB-richtlijn. Verweerders betogen dat het NPK buiten de werkingssfeer van de SMB-richtlijn valt, omdat het geen plan of programma in de zin van artikel 2, onder a), is. Het Hof heeft nooit bepaald wat de juiste benadering met betrekking tot de werkingssfeer van de SMB-richtlijn is wanneer een plan of programma door een uitvoerend orgaan van de staat wordt vastgesteld, zonder dat er een wettelijk vereiste voor de vaststelling ervan bestaat, maar waarbij het plan of programma bedoeld is om krachtens nationale wettelijke bepalingen potentiële gevolgen teweeg te brengen, en deze ook teweegbrengt, voor de latere besluitvorming op lokaal en regionaal niveau en voor de toekenning van vergunningen voor een specifiek project. Van de door het Hof voorgestane ruime interpretatieve benadering wordt nota genomen, maar deze biedt geen duidelijk antwoord op deze vraag in het licht van het ruime gebruik van de uitvoerende bevoegdheid van de regering om de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het land te plannen. De tweede vraag die in casu rijst, is of het NOP moet worden beoordeeld in het kader van de SMB-richtlijn, omdat het, in sommige gevallen, zeer specifiek voorziet in steun voor de verwezenlijking van bepaalde in het NPK vastgestelde strategische doelstellingen aan de hand van een zogenoemde „indicatieve” toekenning van middelen voor grootschalige infrastructuurprojecten, die alle uitdrukkelijk worden aangemerkt als projecten die verenigbaar zijn met en ondersteuning bieden voor de doelstellingen van het NPK. De plannen zijn met elkaar verbonden en vormen, met name op het gebied van vervoersinfrastructuur, samen het kader om de in het NPK vastgestelde strategie voor ruimtelijke ordening te bevorderen. De laatste vraag gaat over de beoordeling van redelijke alternatieven, waarbij wordt gekeken of de redelijke alternatieven op toereikende wijze zijn bepaald en beschreven en op corr cte wijze zijn beoordeeld in vergelijking met de analyse van de voorkeursoptie. de Supreme

Court is van oordeel dat de richtlijn weliswaar voorziet in een iteratieve aanpak voor de selectie van alternatieven, maar dat de te hanteren methodologie voor de beschrijving en beoordeling van de redelijke alternatieven en de voorkeursoptie, en met name de vraag of een identieke of grotendeels identieke of vergelijkbare beoordeling moet worden uitgevoerd voor de redelijke alternatieven en de voorkeursoptie, geen acte clair is.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 2, onder a), van de SMB-richtlijn, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 2, onder a), aldus worden uitgelegd dat een maatregel die – anders dan uit hoofde van wettelijke of bestuursrechtelijke dwang en niet op grond van enige wettelijke of bestuursrechtelijke maatregel – is vastgesteld door de uitvoerende macht van een lidstaat, een plan of programma kan zijn waarop de richtlijn van toepassing is, indien in het aldus vastgestelde plan of programma een kader wordt gecreëerd voor de latere toekenning of weigering van vergunningen, en aldus voldoet aan het criterium van artikel 3, lid 2, van de richtlijn?

2a) Moet artikel 3, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 3, leden 8 en 9, van de SMB-richtlijn aldus worden uitgelegd dat een plan of programma dat specifiek, zij het „indicatief”, voorziet in de toekenning van financiering voor de bouw van bepaalde infrastructuurprojecten ter ondersteuning van de strategie voor ruimtelijke ontwikkeling van een ander plan, dat zelf de basis vormt voor latere strategische keuzes op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling, zelf een plan of programma in de zin van de SMB-richtlijn kan zijn?

2b) Indien de tweede vraag, onder a), bevestigend wordt beantwoord, betekent het feit dat een plan de toewijzing van middelen tot doel heeft, dat het plan moet worden behandeld als een begrotingsplan in de zin van artikel 3, lid 8?

3a) Moeten artikel 5 van en bijlage I bij de SMB-richtlijn aldus worden uitgelegd dat wanneer een milieubeoordeling vereist is krachtens artikel 3, lid 1, in het daarin bedoelde milieurapport een vergelijkende beoordeling van de voorkeursoptie en de redelijke alternatieven moet worden gemaakt, zodra redelijke alternatieven voor een voorkeursoptie zijn aangeduid?

3b) Indien de derde vraag, onder a), bevestigend wordt beantwoord, is dan aan het vereiste van de richtlijn voldaan indien vóór de selectie van de voorkeursoptie een vergelijkende beoordeling van de redelijke alternatieven wordt gemaakt, en daarna het ontwerpplan of het ontwerpprogramma wordt beoordeeld en een volledigere SMB-beoordeling wordt uitgevoerd die uitsluitend betrekking heeft op de voorkeursoptie? 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Windturbines in Aalter en Nevele (C-24/19), Bund Naturschutz in Bayern (C-300/20), Consorzio Italian Management e Catania Multiservizi (C-561/19)

Specifiek beleidsterrein: IenW

Gerelateerde documenten