C-731/21 Caisse nationale d assurance pension 

Contentverzamelaar

C-731/21 Caisse nationale d assurance pension 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    4 februari 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    21 maart 2022

Trefwoorden : overlevingspensioen, geregistreerd partnerschap, gelijke behandeling werknemers

Onderwerp :

Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie.

Feiten:

Verzoekster in cassatie en haar partner, beiden met de Franse nationaliteit en wonende in Frankrijk, hadden op 22-12-2015 bij de Franse rechter in eerste aanleg met een gezamenlijke verklaring een civielrechtelijk solidariteitspact (PACS) laten registreren. Beide partners verrichtten in Luxemburg werkzaamheden in loondienst. De partner van verzoekster in cassatie is ten gevolge van een arbeidsongeval op 24-10-2016 overleden. Hierop heeft verzoekster op 08-12-2016 bij het nationaal pensioenfonds van Luxemburg (CNAP) een overlevingspensioen aangevraagd. De CNAP heeft verzocht om overlegging van het bewijs van inschrijving van het partnerschap in het register van de burgerlijke stand. Verzoekster in cassatie heeft zich daarop gewend tot het parket-generaal, bij de dienst burgerlijke stand, die haar heeft meegedeeld dat een partnerschap waaraan met het overlijden van de partner een einde was gekomen, na overlijden niet meer kon worden geregistreerd. De CNAP heeft derhalve verzoeksters aanvraag voor een overlevingspensioen afgewezen op grond dat het in Frankrijk gesloten en geregistreerd partnerschap niet in Luxemburg was ingeschreven om dit aan derden te kunnen tegenwerpen. Een van de middelen van verzoekster in cassatie is ontleend aan de artikelen 18 en 45 VWEU en artikel 7 van verordening 492/2011, waarin het beginsel van gelijke behandeling van migrerende en nationale werknemers, met name met betrekking tot sociale voordelen, wordt geformuleerd. Zij hekelt inzonderheid het verschil in behandeling tussen personen die in Luxemburg een partnerschap hebben gesloten en personen die in een andere lidstaat een partnerschap hebben gesloten.

Overweging:

De verplichting voor partners die hun partnerschap al in een andere lidstaat hebben geregistreerd, om dit in Luxemburg te laten inschrijven zal vooral partners uit een andere lidstaat treffen die zich met uitoefening van hun recht op vrij verkeer van werknemers vanuit de lidstaat van hun woonplaats naar Luxemburg hebben verplaatst om daar een beroepsactiviteit te verrichten die, in voorkomend geval, de partner het recht zal verlenen om aanspraak te maken op een overlevingspensioen. Deze verplichting zou derhalve kunnen worden beschouwd als een belemmering van het vrije verkeer van werknemers, in die zin dat zij migrerende werknemers uit andere lidstaten meer treft dan nationale werknemers. Het is weliswaar mogelijk dat een dergelijke belemmering objectief gerechtvaardigd is en evenredig is aan het nagestreefde doel, namelijk verzekeren dat het buitenlandse partnerschap kan worden tegengeworpen aan derden teneinde aanspraak te maken op dezelfde voordelen als die welke aan de nationale werknemers worden toegekend, maar de juiste toepassing van het Unierecht is niet zo vanzelfsprekend dat redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan omtrent de wijze waarop de kwestie – waarover nog geen prejudiciële beslissing bestaat – moet worden opgelost.

Prejudiciële vragen:

Staat het recht van de Europese Unie, met name de artikelen 18, 45 en 48 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 7, lid 2, van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie in de weg aan bepalingen van een lidstaat, zoals artikel 195 van het Luxemburgse wetboek sociale zekerheid en de artikelen 3, 4 en 4-1 van de gewijzigde wet van 9 juli 2004 inzake de rechtsgevolgen van bepaalde partnerschappen, op grond waarvan aan de overlevende partner van een in de lidstaat van herkomst rechtsgeldig gesloten en geregistreerd partnerschap, slechts een overlevingspensioen wordt toegekend wegens de door de overleden partner in de lidstaat van ontvangst uitgeoefende beroepsactiviteit, op voorwaarde dat dit partnerschap is ingeschreven in een door laatstgenoemde lidstaat bijgehouden register teneinde na te gaan of is voldaan aan de materiële voorwaarden die deze lidstaat bij wet stelt om een partnerschap te erkennen en te verzekeren dat het aan derden kan worden tegengeworpen, terwijl de toekenning van een overlevingspensioen aan de overlevende partner van een in de lidstaat van ontvangst gesloten partnerschap enkel afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat het partnerschap aldaar rechtsgeldig is gesloten en ingeschreven?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-73/08), Commissie/Nederland (C-542/09), C-20/12, (C-238/15), (C-703/17)

Specifiek beleidsterrein: SZW, JenV