C-74/14 Eturas ea

Contentverzamelaar

C-74/14 Eturas ea

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   3 april 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   20 april 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   20 mei 2014
Trefwoorden: ondernemingen (kartelverbod)

Onderwerp: VWEU artikel 101 (kartelverbod)

Verzoekster is een dienstverlenend bedrijf ten behoeve van de reisbranche. Zij beheert een geautomatiseerd informatiesysteem over reizen en aanverwante diensten. Het systeem draait sinds 2008 en wordt door verzoekster steeds bijgehouden. Veel reisbureaus maken gebruik van het ‘E-Turas-systeem’. Zij krijgen toegangsrecht na het sluiten van een standaarddienstenovereenkomst met Eturas. De Raad voor de mededinging komt erachter dat gebruikers van het systeem onderlinge prijsafspraken maken voor georganiseerde pakketreizen die online via E-Turas geboekt kunnen worden. Er is echter geen ‘hard bewijs’. ETuras bouwt dan technische beperkingen in op het verlenen van kortingen in het systeem. Dit wordt aan alle deelnemers bekend gemaakt maar ook hiervan is geen bewijs in het dossier te vinden.
De in totaal 20 verzoekers komen op tegen het besluit van de LIT Raad voor de Mededinging van 7 juni 2012 tot oplegging van geldboetes wegens inbreuk (‘onderling afgestemde feitelijke gedragingen’) op artikel 5 van de LIT Mededingingswet alsmede op VWEU artikel 101. Zij worden gedeeltelijk in het gelijk gesteld door de bestuursRb die de boetes matigt, maar de Raad gaat in hoger beroep waarbij hij vasthoudt aan het verwijt dat verzoeksters het E-Turas-systeem gebruiken om hun gedragingen onderling af te stemmen.

De verwijzende LIT rechter overweegt dat het vaste rechtspraak van het HvJEU is om bij een geschil over het bestaan van een schending van de mededingingsregels het de taak van de EURCIE is om de inbreuken te bewijzen. Het Gerecht heeft in zaak T-295/94 geoordeeld dat een onderneming aansprakelijk kan worden gehouden voor deelname aan een kartel wanneer zij van het bestaan ervan wist, of had moeten weten. Hij vraagt zich dan ook af of het rondsturen door E-Turas van een systeemmededeling zoals in onderhavige zaak is gebeurd voldoende is, en stelt de volgende vragen aan het HvJEU:
1. Moet artikel 101, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat kan worden aangenomen dat wanneer ondernemingen een gemeenschappelijk geautomatiseerd informatiesysteem als in deze zaak aan de orde gebruiken en de Raad voor de Mededinging heeft bewezen dat in het systeem een mededeling over de beperking op het verlenen van kortingen is opgenomen en een technische beperking ten aanzien van het invoeren van een kortingspercentage is aangebracht, deze ondernemingen wisten, of hadden moeten weten, dat deze mededeling in het geautomatiseerde informatiesysteem voorkwam en dat zij, door zich niet tegen de toepassing van deze beperking op het verlenen van kortingen te verzetten, stilzwijgend met deze beperking op het verlenen van prijskortingen hebben ingestemd en dus aansprakelijk kunnen worden gehouden voor onderling afgestemde feitelijke gedragingen krachtens artikel 101, lid 1, VWEU?
2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, welke factoren moeten dan in aanmerking worden genomen om te bepalen of de ondernemingen die een gemeenschappelijk geautomatiseerd informatiesysteem gebruiken, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, hun gedragingen onderling hebben afgestemd in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU?

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten