C-742/19 Ministrstvo za obrambo

Contentverzamelaar

C-742/19 Ministrstvo za obrambo

Prejudiciële hofzaak   

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     4 december 2019
Schriftelijke opmerkingen:                     20 januari 2020

Trefwoorden : arbeidstijd, militair personeel

Onderwerp :

•          Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd

•          Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk

 

Feiten:

Verzoeker was in dienst van het Sloveense leger als onderofficier, en verrichtte zijn taken in de kazerne. Eenmaal per maand had hij een week lang, 24 uur per dag, aanwezigheidsdienst in de kazerne. Gedurende deze periode moest hij bereikbaar blijven en permanent in de gebouwen van verweerster aanwezig zijn. Indien de militaire politie, een inspectiedienst of een interventieteam arriveerde, moest hij zich aan hen presenteren en opdrachten uitvoeren. Voor deze periodes heeft verweerder hem een normaal loon van 8 arbeidsuren toegekend en betaald. Daarbij heeft verweerster 8 uren als arbeidstijd aangemerkt, maar de overige uren niet: daarvoor heeft zij enkel een bereikbaarheidsvergoeding ten belope van 20 % van het basisloon betaald. Met zijn beroep vordert verzoeker van verweerster betaling van een vergoeding voor de uren bereikbaarheidsdienst die hij op de werkplek heeft verricht, en wel als overuren. Hij voert aan dat hij steeds op de werkplek of in de kazerne aanwezig moest zijn en ter beschikking van zijn werkgever moest staan, en dus niet in zijn woning en bij zijn gezin kon verblijven. Verweerster betoogt dat zij de vergoeding voor verzoeker in overeenstemming met de wettelijke bepalingen heeft berekend. De rechter in de eerste aanleg heeft geoordeeld dat verweerster verzoekers loon correct had berekend, overeenkomstig de in de defensiesector geldende nationale wetgeving, volgens welke de bereikbaarheid op de werkplek of een bepaalde plaats in haar geheel niet als arbeidstijd wordt aangemerkt. De rechter in tweede aanleg heeft het hoger beroep van verzoeker verworpen en het vonnis van de rechter in eerste aanleg bevestigd. Tegen deze beslissing heeft verzoeker beroep tot herziening ingesteld. Hij geeft aan dat de door hem op de werkplek verrichte beschikbaarheidsdienst als arbeidstijd moet worden aangemerkt en dit daarom in strijd is met richtlijn 2003/88 en de rechtspraak van het Hof.

 

Overweging:

De verwijzende rechter twijfelt of richtlijn 2003/88 van toepassing is op militair personeel. Hij geeft aan dat de werkingssfeer van richtlijn 2003/88/EG deels gekoppeld is aan de werkingssfeer van richtlijn 89/391/EEG, waarvan artikel 2, lid 2 bepaalt dat die richtlijn „niet geldt wanneer bijzondere aspecten die inherent zijn aan bepaalde activiteiten in overheidsdienst, bijvoorbeeld bij de strijdkrachten of de politie, of aan bepaalde activiteiten in het kader van de bevolkingsbescherming, de toepassing ervan in de weg staan”. De verwijzende rechter stelt dat er nog geen duidelijk standpunt blijkt uit de arresten van het Hof of dit artikel van toepassing is op werknemers die in de defensiesector werken of op militair personeel in vredestijd. Daarnaast rijst het probleem van de arbeidstijd die verschillende vormen kan aannemen zoals de bereikbaarheidsdienst, die in de onderhavige zaak is geconfigureerd als een bereikbaarheid in een kazerne. Volgens de rechtspraak van het Hof moet bij de beoordeling of de bereikbaarheidsdienst als arbeidstijd moet worden aangemerkt met name worden vastgesteld of er sprake is van bereikbaarheid op de werkplek of op een door de werkgever bepaalde plaats dan wel van een thuiswachtdienst, die, behalve in uitzonderlijke gevallen, niet als de arbeidstijd wordt aangemerkt. In de onderhavige zaak was verzoeker tijdens de aanwezigheidsdienst steeds fysiek op de werkplek aanwezig en stond hij steeds ter beschikking van de werkgever, echter deze periode is hem niet als arbeidstijd toegerekend. Volgens de verwijzende rechter worden in de Republiek Slovenië richtlijn 2003/88/EG, en het daarmee verbonden begrip van arbeidstijd in geval van bereikbaarheidsdienst, in het leger systematisch verkeerd opgevat en uitgevoerd. In de onderhavige zaak kan de verwijzende rechter de Sloveense regeling niet toepassen (omdat het volgens hem in strijd is met het Unierecht), maar ook artikel 2 van richtlijn 2003/88 kan niet worden toegepast omdat het geen rechtstreekse werking heeft. De verwijzende rechter vraagt daarom uitlegging daarvan aan het Hof.

 

Prejudiciële vragen:

1) Is artikel 2 van richtlijn 2003/88/EG ook van toepassing op in de defensiesector werkzame werknemers die of op militair personeel dat aanwezigheidsdienst in vredestijd verricht?

2) Staat artikel 2 van richtlijn 2003/88/EG [...] in de weg aan een nationale regeling volgens welke de bereikbaarheidsdienst van in de defensiesector werkzame werknemers op de werkplek of op een bepaalde plaats (maar niet in de eigen woning), of de aanwezigheid van in de defensiesector werkzaam militair personeel tijdens de aanwezigheidsdienst, gedurende welke dit militaire personeel feitelijk geen werk verricht, maar toch fysiek in de kazerne aanwezig moet zijn, niet als arbeidstijd wordt aangemerkt?”

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-303/98), (C-151/02), (C-14/04)

Specifiek beleidsterrein: SZW, BZK