C-745/18 Skarb Państwa
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 23 maart 2019
Schriftelijke opmerkingen: 6 februari 2019
Trefwoorden : Faillissement, btw,
Onderwerp :
- Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid- Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag;
- Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.
Feiten:
Het geding gaat over de vordering van verzoekster (JA) om de verwerende partij, de Skarb Państwa (Schatkist) te veroordelen tot betaling van een vergoeding van 77.023,69 Poolse zloty (PLN) voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van het verzuim van de Schatkist om vóór 23.07.2011 wettelijke bepalingen vast te stellen die voorzien in de toekenning van een vergoeding aan curatoren in een faillissement, vermeerderd met de daarover verschuldigde btw. Verzoekster was tussen 1997 en 2009 curator van de insolvente boedel van staalgietrij Stalchemak. Zij heeft hiervoor vergoedingen ontvangen die door de faillissementsrechter zijn vastgesteld. Het hoofd van de belastingdienst heeft bij besluit bepaald dat de verzoekende partij btw-plichtig is voor verschillende maanden van de belastingjaren 2006-2009. De verzoekende partij heeft hierop administratieve en bestuursrechtelijke procedures gestart om dit besluit nietig te laten verklaren. Deze procedures zijn niet succesvol gebleken voor de verzoekende partij. Als rechtsgrondslag voor haar vordering heeft verzoekster verwezen naar artikel 77(1) van de grondwet van Polen, gelezen in samenhang met artikel 417(1) en artikel 4171(4) van het Poolse burgerlijk wetboek. In het stadium van de cassatieprocedure voor de Sąd Najwyższy blijft het onder meer een punt van discussie of de Schatkist vanaf de datum waarop Polen is toegetreden tot de EU, volgens het Unierecht gehouden was een regeling vast te stellen die voorziet in de verhoging van de vergoeding van curatoren met de btw.
Overweging:
De verwijzende rechter vindt dat de rechtspraak van het Hof leidt tot de conclusie dat het Europees recht
op het onderzochte gebied een bron van een positieve wettelijke verplichting van een lidstaat kan zijn. De noodzaak om alle twijfels hierover weg te nemen, rechtvaardigt het verzoek om een prejudiciële beslissing aan het Hof.
Prejudiciële vraag:
Moeten artikel 73 en artikel 78, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1) en de daaraan voorafgaande bepalingen van artikel 11, A, lid 1, onder a), en artikel 11, A, lid 2, onder a), van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake [Or. 2] omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting
over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1), uitgelegd in het licht van de algemene beginselen van de aansprakelijkheid van de lidstaten als vastgesteld in de rechtspraak van het Hof (met name in de arresten van 19 november 1991, Francovich e.a., C-6/90 en C-9/90, EU:C:1991:428, en 5 maart 1996, Brasserie du Pêcheur en Factortame, C-46/93 en C-48/93, EU:C:1996:79), aldus worden uitgelegd dat zij de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, met ingang van die datum verplichten om regels vast te stellen die voorzien in de toekenning van een vergoeding aan curatoren in een faillissement, vermeerderd met de daarover verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde (btw)?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-6/90, C-46/93 Brasserie du Pêcheur, C-48/93 Factortame, C-317/94, C-249/12
Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal;