C-747/22 INPS
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 22 februari 2023 Schriftelijke opmerkingen: 8 april 2023
Trefwoorden: derdelander; uitkering; voorwaarde; duur van verblijf
Onderwerp:
• Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking);
• Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming;
• Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep;
• Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking);
• Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;
Feiten:
KH (verzoeker), die in 2011 in Italië is aangekomen, bezit een verblijfstitel in het kader van subsidiaire bescherming. Uittreksels uit het bevolkingsregister tonen aan dat hij in de periode 2013-2022 woonachtig was in de provincie Bergamo, waar hij in 2019 is getrouwd. In 2020 zijn zijn minderjarige dochters in Italië geboren. Een basisinkomen is hem aanvankelijk toegekend omdat hij ten onrechte had verklaard aan de voorwaarde van tien jaar niet-aaneengesloten verblijf te hebben voldaan. Na een controle heeft de nationale instelling voor de sociale zekerheid van Italië (INPS) bij brief van 13 oktober 2021 het basisinkomen van verzoeker ingetrokken op grond dat hij niet voldeed aan de voorwaarde van een verblijf van in totaal tien jaar op Italiaans grondgebied. Verzoeker heeft vervolgens bij de verwijzende rechter een bijzonder beroep wegens discriminatie ingesteld, strekkende tot vaststelling van met name het discriminerende karakter van de handelwijze van de INPS bestaande in de intrekking van zijn basisinkomen en tot vaststelling dat verzoeker recht had op die uitkering.
Overweging:
De verwijzende rechter wil van het EU-Hof weten of de artikelen 26 (toegang tot werk) en 29 (sociale voorzieningen) van richtlijn 2011/95 zich verzetten tegen bepalingen van een lidstaat op grond waarvan een uitkering ter bestrijding van armoede en ter bevordering van de toegang tot werk en van de sociale integratie enkel kan worden toegekend aan personen die op het tijdstip waarop zij die uitkering aanvragen ten minste twee jaar ononderbroken, en in totaal tien jaar, in die staat hebben verbleven.
Prejudiciële vragen:
Moeten artikel 29 en artikel 26 van richtlijn 2011/95 aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling zoals artikel 2, lid 1, onder a), van decreto-legge nr. 4/2019, die voor de toegang tot een uitkering ter bestrijding van armoede en ter bevordering van de toegang tot werk en van de sociale integratie, zoals het „basisinkomen”, als voorwaarde stelt dat de betrokkene tien jaar op het Italiaanse grondgebied heeft verbleven, waarvan twee jaar ononderbroken voorafgaand aan de aanvraag?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-249/83 ; C-122/84 ; C-326/90 (Commissie tegen België); C-111/91 (Commissie tegen Luxemburg); C-90/97 ; C-299/01 (Commissie tegen Luxemburg); C-388/01 (Commissie tegen Italië); C-406/04 ; C-192/05 ; C-11/06 en C-12/06 , C-503/09 ; C-542/09 (Europese Commissie tegen Nederland); C-379/11 ; C-523/11 en C-585/11 ; C-220/12 ; C-359/13 ; C-713/17 ; C-443/14 en C-444/14 (Alo); C-462/20 (ASGI e.a.).
Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB; SZW