C-75/16 Menini et Rampanelli

Contentverzamelaar

C-75/16 Menini et Rampanelli

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   4 april 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       21 april 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   21 mei 2016
Trefwoorden: consumentenbescherming

Onderwerp
- Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken;
- Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van verordening (EG) nr. 2006/2004 en richtlijn 2009/22/EG

Verzoekers hebben een kredietovereenkomst met verweerster (Banco Popolare). Zij beschikken over een bescheiden inkomen maar desondanks biedt verweerster herhaaldelijk krediet aan voor het kopen van aandelen die volgens verweerster veilig waren.
Verzoekers ontvangen 15-06-2015 een betalingsbevel van € 991.848,21, zijnde het debetsaldo op de rekening. Zij gaan in verzet en vragen tevens opschorting van de uitvoering, maar de verwijzende rechter (Rb Verona) stelt vast dat verzoekers niet aan de voorwaarden voor opschorting voldoen (uitputting bemiddelingsprocedure). Het geschil valt wel binnen het toepassingsgebied van een ITA wet tot omzetting van RL 2013/11 over alternatieve beslechting consumentengeschillen. In die procedure is het mogelijk om een buitengerechtelijke procedure te volgen. Daartoe moet aan partijen een termijn toegekend worden om de bemiddelingsprocedure in te leiden. Hier stuit de rechter op een samenloop tussen twee verschillende nationale bepalingen die op het hoofdgeding van toepassing blijken, zodat het voor hem noodzakelijk wordt vragen aan het HvJEU voor te leggen over enkele bepalingen van RL 2013/11. Het betreft artikel 3 van RL 2013/11 dat geen oplossing biedt voor de overlapping van het toepassingsgebied van RL 2013/11 met RL 2008/52. Uit resoluties van het EP uit 2011 blijkt dat de EU voorkeur heeft voor vrijwillige procedures van alternatieve geschillenbeslechting. Dat blijkt ook uit artikel 1 van RL 2013/11: voorop staat dat het systeem van alternatieve beslechten vrijwillig is, en pas op de tweede plaats wordt de mogelijkheid genoemd voor de EULS om dergelijke procedures te verplichten. Hij vraagt zich dan ook af of de ITA regeling verenigbaar is met EUrecht. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
(1) Moet artikel 3, lid 2, van richtlijn 2013/11, voor zover het bepaalt dat het “richtlijn 2008/52[/EG] onverlet [laat]”, aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten de mogelijkheid laat om in een verplichte bemiddeling te voorzien, enkel voor de gevallen die niet binnen het toepassingsgebied van richtlijn 2031/11 vallen, als bedoeld in artikel 2, lid 2, van richtlijn 2013/11, te weten contractuele geschillen die voortvloeien uit andere contracten dan verkoop- of dienstencontracten en geschillen waar geen consumenten bij betrokken zijn?
(2) Moet artikel 1 (...) van richtlijn 2013/11, voor zover het consumenten de mogelijkheid biedt op vrijwillige basis klachten tegen ondernemers voor te leggen aan entiteiten die procedures voor alternatieve geschillenbeslechting aanbieden, aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die voorziet in een beroep op bemiddeling, voor een van de geschillen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van richtlijn 2013/11, als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor een verzoek in rechte van een partij die als consument kan worden omschreven, en in elk geval, aan een nationale regeling die voorziet in een verplichte rechtsbijstand, en de eraan verbonden kosten, voor de consument die deelneemt aan een bemiddeling betreffende een van de vorenbedoelde geschillen, en de mogelijkheid om enkel met een gegronde reden niet aan de bemiddeling deel te nemen?
Specifiek beleidsterrein: VenJ en EZ

Gerelateerde documenten