C-752/22 EP 

Contentverzamelaar

C-752/22 EP 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    15 februari 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    1 april 2023

Trefwoorden: langdurig ingezetene; legaal verblijf, verwijdering; bescherming

Onderwerp:

•            Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen;

•            Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.

Feiten:

E.P. heeft de Russische nationaliteit en is vier keer vanuit Finland uitgewezen naar Estland, waar hij bijna zijn hele leven heeft gewoond en waar hem een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is afgegeven. In november 2019 is E.P. voor een vijfde keer aangetroffen in Finland. Bij besluit van 19 november 2019 heeft de Finse immigratiedienst E.P. uitgezet naar zijn land van herkomst (Rusland), onder meer omdat hij een gevaar voor de openbare orde en veiligheid zou vormen (vanwege meerdere veroordelingen). Tegelijkertijd heeft de Finse immigratiedienst een inreisverbod voor het Schengengebied uitgevaardigd, dat later is aangepast tot een inreisverbod voor Finland. E.P. is in maart 2020 uitgezet naar Rusland. Hij heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Finse immigratiedienst van 19 november 2019. Uiteindelijk is het geschil terechtgekomen bij de hoogste bestuursrechter van Finland (de verwijzende rechter). De Finse immigratiedienst heeft bij de verwijzende rechter uiteengezet dat de banden van E.P. met Estland niet op grond van richtlijn 2003/109/EG zijn beoordeeld, omdat die richtlijn in casu niet is toegepast. Die richtlijn is volgens artikel 3 daarvan alleen van toepassing op derdelanders die ‘legaal’ op het grondgebied van een EU-lidstaat verblijven. Volgens de Finse immigratiedienst verbleef I.P. illegaal in Finland en was daarom richtlijn 2008/115/EG van toepassing op de terugkeer van E.P. naar zijn land van herkomst (Rusland).

Overweging:

Het bij de verwijzende rechter aanhangige geding betreft de vraag of de Finse immigratiedienst E.P. op grond van richtlijn 2008/115/EG mocht uitwijzen naar de Russische Federatie en hem een inreisverbod voor het gehele Schengengebied mocht opleggen, in plaats van de in de artikelen 12 en 23 van richtlijn 2003/109/EG neergelegde procedure te volgen. Het EU-Hof moet de vraag beantwoorden of in een situatie waarin het verblijf van E.P. in Finland illegaal was, de hogere bescherming tegen verwijdering waarin richtlijn 2003/109/EG voorziet, op grond van de door Estland afgegeven verblijfsvergunning van toepassing is op de uitwijzing van E.P. uit de Europese Unie. De verwijzende rechter vraagt ook aan het EU-Hof of artikel 12, leden 1 en 3, en artikel 22, lid 3 van richtlijn 2003/109/EG inhoudelijk gezien zodanig onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn dat een derdelander zich op deze bepalingen kan beroepen tegenover een lidstaat.

Prejudiciële vragen:

1. Is richtlijn 2003/109/EG betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen van toepassing op de verwijdering van het grondgebied van de Europese Unie van een persoon die het grondgebied van een lidstaat is binnengekomen terwijl hem een inreisverbod was opgelegd en van wie het verblijf in de lidstaat bijgevolg naar nationaal recht illegaal was en die in die lidstaat geen verblijfsvergunning heeft aangevraagd, wanneer die persoon in een andere lidstaat een verblijfsvergunning voor langdurig ingezeten onderdanen van derde landen heeft verkregen?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

2. Zijn artikel 12, leden 1 en 3, en artikel 22, lid 3, van richtlijn 2003/109/EG betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen inhoudelijk gezien zodanig onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig dat een onderdaan van een derde land zich op deze bepalingen kan beroepen tegenover een lidstaat?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: n.v.t.

Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB;

Gerelateerde documenten