C-757/22 Meta Platforms Ireland
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 14 februari 2023 Schriftelijke opmerkingen: 31 maart 2023
Trefwoorden: consumentenbeschermingsorganisatie, AVG, vertegenwoordiging van betrokkenen
Onderwerp:
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming, AVG)
Feiten:
Verzoeker is een Duitse federale vereniging van consumentenbeschermingsorganisaties. Verweerster, Meta Platform Ireland Limited, is in Ierland gevestigd en beheert het internetplatform Facebook. Op Facebook worden in het zogenoemde appcentrum spellen aangeboden. Verzoeker stelt dat verweerster een op haar rustende informatieverplichting heeft geschonden m.b.t. het doel en de reikwijdte van een door een gebruiker gegeven toestemming voor de verwerking van zijn persoonsgegevens, waarmee zij verplichtingen opgenomen in artikel 12 en 13 AVG niet zou zijn nagekomen. Het beroep betreft het aanbieden van spellen in het appcentrum op verweersters internetplatform en de vermelding dat het dit appcentrum is toegestaan om bepaalde persoonlijke informatie namens de gebruiker te publiceren. Verzoeker vordert om deze praktijken te verbieden. Deze vordering die door verzoekers is ingesteld staat los van enige specifieke inbreuk op de rechten inzake gegevensbescherming van een individuele betrokkene en zonder dat een dergelijke persoon daartoe opdracht heeft gegeven. Het Landgericht Berlin heeft de vordering van verzoeker toegewezen, en het daartegen door verweerster ingestelde hoger beroep is verworpen. Met haar beroep tot revisie beoogt verweerster alsnog afwijzing van de tegen haar ingestelde vordering. Het Bundesgerichtshof heeft de behandeling van de zaak geschort en een prejudiciële vraag naar het Hof verwezen inzake de toelaatbaarheid van een nationale regeling die zowel aan concurrenten als aan naar nationaal recht beroepsgerechtigde verenigingen de bevoegdheid verleent om wegens schendingen van de AVG bij de civiele rechter op te komen tegen de inbreukmaker o.g.v. het verbod op oneerlijke handelspraktijken.
Overweging
In het arrest Meta Platforms Ireland (zaak C-319/20) heeft het Hof geoordeeld dat Artikel 80, lid 2, AVG niet in de weg staat aan een nationale regeling die een vereniging die consumentenbelangen behartigt toestaat, ook wanneer zij geen opdracht daartoe heeft gekregen en los van de vraag of er sprake is van enige schending van concrete rechten van de betrokkenen, in rechte op te treden tegen de vermeende dader van een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens wanneer de desbetreffende gegevensverwerking afbreuk kan doen aan de rechten die geïdentificeerde of identificeerbare personen aan die verordening ontlenen. In het onderhavige geding hangt verzoekers procesbevoegdheid af van de vraag of hij met zijn vordering in de zin van artikel 80, lid 2, AVG aanvoert dat de rechten van een betrokkene uit hoofde van de AVG zijn geschonden “ten gevolge van de verwerking”. Het Hof heeft in Meta Platforms Ireland geoordeeld dat artikel 80, lid 2, AVG, de lidstaten een beoordelingsmarge laat bij de uitvoering ervan. De door artikel 80, lid 2, AVG aan de lidstaten geboden mogelijkheid om te voorzien in een regeling op grond waarvan een representatieve vordering tegen de vermeende dader van een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens kan worden ingesteld, is wel gebonden aan bepaalde vereisten inzake de personele en materiële werkingssfeer. De verwijzende rechter twijfelt of, gelet op de inhoud van de hier aan de orde zijnde vorderingen, volledig is voldaan aan vereisten inzake de materiële werkingssfeer. Het is thans niet duidelijk onder welke omstandigheden een ‘verwerking’ moet worden aangenomen en, in het bijzonder, of daarvan sprake is in het geval van een schending van de informatieverplichting. Zelfs als dat het geval is, rijst de vraag of er sprake is van een schending ‘ten gevolge van’ de verwerking in de zin van artikel 80, lid 2, AVG.
Prejudiciële vragen:
Is er sprake van schending van rechten „ten gevolge van de verwerking” in de zin van artikel 80, lid 2, AVG wanneer een vereniging die consumentenbelangen behartigt, ter ondersteuning van haar vordering aanvoert dat de rechten van een betrokkene zijn geschonden omdat niet is voldaan aan de uit artikel 12, lid 1, eerste volzin, AVG juncto artikel 13, lid 1, onder c) en e), AVG voortvloeiende verplichtingen om informatie te verstrekken over het doel van de gegevensverwerking en de ontvanger van de persoonsgegevens?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Meta Platforms Ireland (C-319/20), Valsts ieņēmumu dienests (C-175/20)
Specifiek beleidsterrein: JenV