C-758/18 Bulgarian Air Charter

Contentverzamelaar

C-758/18 Bulgarian Air Charter

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik
hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 31 januari 2019
Schriftelijke opmerkingen: 17 maart 2019

Trefwoorden: luchtvaart compensatie passagiers;

Onderwerp:

- Verordening (EG) nr.261/2994 van het EP en de Raad van 11 februari 2005 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake inzake compensatie en bijstand aan luchtreiziger bij instapweigering en annulering of langzame vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening van verordening nr.295/91 (hierna: verordening).


Feiten:

Passagier NE eist op basis van de verordening een betaling van 250 EURO (vermeerderd met 4% rente vanaf 18 juli 2017). Passagier NE merkt op dat de door hem geboekte vlucht - Bulgarian Air op 18 juli 2017 van Wenen-Schwegat naar Burgas, met als geplande aankomsttijd 20.20 uur, daadwerkelijk om 0.15 uur landde. Bulgarian Air daarentegen was van mening dat sprake was van buitengewone omstandigheden volgens artikel 5, lid 3 van de verordening. De vertraging was te wijten aan het sluiten van de start-en landingsbaan. Dit leidde tot een vertraging van de opstijgingen en landingen met als gevolg vertragingen en landingen met één tot vier en een half uur. Aanvankelijk werd door de Oostenrijkse rechter in eerste aanleg, de bovengenoemde vordering van passagier NE toegewezen. Tegen dat vonnis heeft Bulgarian Air bij de verwijzende rechter hoger beroep ingesteld. De verwijzende rechter twijfelt of de rechter in eerste aanleg heeft nagelaten alternatieven te onderzoeken.


Overweging:

Is bij het beroep van de luchtvaartmaatschappij op het bestaan van buitengewone omstandigheden niet van belang of zij zelfs maar heeft getracht een individuele passagier om te boeken of anderszins te vervoeren, dan moet het bestreden vonnis worden gewijzigd en moet de vordering worden afgewezen. Vereist een beroep op buitengewone omstandigheden dat ook argumenten met betrekking tot de onderwerpen van de omboeking en het alternatieve vervoer worden aangevoerd, dan heeft de rechter in eerste aanleg ten onrechte nagelaten om deze kwestie met partijen te bespreken. Aangezien de verdere handelwijze van de verwijzende rechter afhangt van de juiste uitlegging van Unierechtelijke bepalingen, is hij verplicht een prejudiciële procedure in te leiden. De definities in de zijn niet altijd duidelijk of ontbreken zelfs. Zo wordt het begrip “andere vlucht” niet gedefinieerd. De verwijzende rechter wil daarop een antwoord hebben van het Hof voordat hij de zaak terugverwijst naar de rechter in eerste aanleg.


Prejudiciële vragen:

1. Moeten artikel 5, lid 3, en artikel 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1) aldus worden uitgelegd dat wanneer de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, stelt dat een langdurige vertraging is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, die luchtvaartmaatschappij zich op de vrijstelling van artikel 5, lid 3, van verordening nr. 261/2004 alleen kan beroepen wanneer zij tevens kan stellen en aantonen dat de vertraging van de individuele passagier ook niet had kunnen worden voorkomen door een omboeking naar vervangend vervoer?

2. Moet een volgens de eerste prejudiciële vraag vereiste omboeking voldoen aan nadere temporele of kwalitatieve criteria, met name de criteria die worden vermeld in artikel 5, lid 3, onder c), iii), of artikel 8, lid 1, onder b) en c), van verordening nr. 261/2004?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Emirates Airlines C-173/07; C- 55/19; flightright e.a. C-274/16, C-447/16 en C- 448/16; C-537/17.

Specifiek beleidsterrein: IenW
​​​​​​​